29 november 2010
Het vierde gebod heeft in de eerste plaats betrekking op de lijfelijke ouders, maar ook op die mensen aan wie we ons leven, ons welzijn, onze veiligheid en ons geloof te danken hebben. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2196-2200.2247-2248
Wat we in de eerste plaats aan onze ouders verschuldigd zijn, namelijk liefde, dank en respect, moet ook onze omgang regelen met de mensen die ons leiden en die er voor ons zijn. Er zijn veel mensen die voor ons een door God geschonken, natuurlijke en goede autoriteit vormen: pleeg- en stiefouders, oudere verwanten en voorouders, opvoeders, leraren, werkgevers, meerderen. Hun moeten wij met het vierde gebod recht doen. Dit gebod wijst ons in de breedste zin zelfs op onze burgerplichten tegenover de staat.
Een man en een vrouw die met elkaar getrouwd zijn, vormen met hun kinderen een gezin. God wil dat uit de liefde van de ouders voor zover het mogelijk is kinderen voortkomen. De kinderen die aan de bescherming en de zorg van de ouders zijn toevertrouwd, hebben evenveel waarde als hun ouders. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2201-2206.2249
God zelf is aanwezig in de diepe gemeenschap van het gezin. Op menselijk gebied is het gezin het oerbeeld van de gemeenschap. Het gezin is de unieke school van een leven rijk aan relaties. Kinderen groeien nergens beter op dan in een intact gezin, waarin welgemeende affectie, wederzijdse achting en wederzijdse verantwoordelijkheid worden geleefd. Tenslotte groeit in het gezin ook het geloof.
De familie is, aldus de Kerk, een kerk in het klein, een ‘huiskerk’ die met haar uitstraling anderen moet uitnodigen in de gemeenschap van geloof, liefde en hoop.
Elk kind stamt van een vader en een moeder af en verlangt naar de warmte en de veiligheid van een gezin om geborgen en gelukkig op te groeien. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2207-2208
Het gezin is de oercel van de menselijke samenleving. De waarden en principes die in het kleine bereik van het gezin worden geleefd, maken een solidair leven in de grotere samenleving mogelijk.
Het welzijn en de toekomst van een volk hangen ervan af of de kleinste eenheid die het kent, het gezin, kan leven en zich kan ontplooien. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2209-2213.2250
Geen overheid heeft het recht in de oercel van de samenleving, het gezin, in te grijpen en die het bestaansrecht te ontzeggen. Geen overheid heeft het recht het gezin anders te definiëren dan zo dat het voor zijn scheppingstaak geschikt is. Geen overheid heeft het recht het gezin zijn basisfuncties, met name op het gebied van de opvoeding, te ontnemen. Veeleer heeft de overheid de plicht gezinnen te helpen en te ondersteunen en hun materiële behoeften veilig te stellen.
Een kind eerbiedigt zijn ouders door ze liefde en dankbaarheid te tonen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2214-2220.2251
Kinderen moeten hun ouders alleen al dankbaar zijn, omdat ze hun leven dankzij de liefde van hun ouders hebben ontvangen. Die dankbaarheid brengt een levenslange betrekking tot stand die bestaat uit liefde, respect en verantwoordelijkheid en een juiste vorm van gehoorzaamheid. Vooral bij nood, bij ziekte en in de ouderdom moeten kinderen er liefdevol en trouw zorgend zijn voor hun ouders.
God heeft de ouders kinderen toevertrouwd opdat ze deze kinderen tot stabiel en rechtvaardig voorbeeld zijn, ze liefhebben, ze respecteren en alles doen om te zorgen dat de kinderen zich lichamelijk en geestelijk kunnen ontwikkelen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2221-2231
Kinderen zijn een geschenk van God en niet het eigendom van de ouders. Voordat ze kinderen van hun ouders zijn, zijn ze kinderen van God. Het is de belangrijkste plicht van de ouders de kinderen de blijde boodschap te schenken en hun het christelijke geloof door te geven.
Een christelijk gezin moet een kerk zijn. Alle christelijke leden van het gezin zijn uitgenodigd elkaar wederzijds in hun geloof te sterken en elkaar te overtreffen in hun ijver voor God. Ze moeten met en voor elkaar bidden en samen werken van naastenliefde volbrengen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2226-2227
De ouders komen met hun geloof voor hun kinderen op, laten ze dopen en dienen hen door tot voorbeeld in het geloof te zijn. Dat betekent dat de ouders aan hun kinderen duidelijk moeten maken hoe waardevol en weldadig het is in de tegenwoordigheid en nabijheid van de liefhebbende God te leven. Er komt echter een moment waarop ook de ouders van het geloof van hun kinderen leren en ernaar luisteren hoe God door hen spreekt, omdat het geloof van jonge mensen vaak gekenmerkt wordt door een grotere overgave en ‘omdat de Heer vaak aan een jongere openbaart wat beter is’ H. Benedictus van Nursia, Regel voor monniken, Regula monasticorum. Hfst. 3, 3.
Zonder relaties kan de mens niet leven. De belangrijkste relatie van de mens is die met God. Die heeft voorrang op alle menselijke relaties, ook die binnen het gezin. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2232-2233
Kinderen behoren niet toe aan hun ouders en ouders niet aan hun kinderen. Ieder mens behoort direct toe aan God. Alleen aan God is de mens absoluut en voor altijd gebonden. Zo wordt ook het woord van Jezus aan de geroepenen begrepen: ‘Wie meer van zijn vader of moeder houdt dan van mij, is mij niet waard, en wie meer houdt van zijn zoon of dochter dan van mij, is mij niet waard’ (Mt. 10, 37). Daarom moeten ouders hun kinderen vol vertrouwen in de handen van God geven, wanneer de Heer hen roept voor een leven in een religieuze gemeenschap of als priester.
Gezag wordt op de juiste wijze uitgeoefend wanneer het naar het voorbeeld van Jezus wordt begrepen als dienstbaarheid. Het mag nooit willekeurig zijn. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2234-2237.2254
Jezus heeft ons voor eens en altijd getoond hoe je gezag moet uitoefenen. Hij, de grootste autoriteit, was dienstbaar en stelde zichzelf op de laatste plaats. Jezus waste zijn discipelen zelfs de voeten (Joh. 13, 1-20). Ouders, leraren, opvoeders en meerderen hebben hun autoriteit van God gekregen, niet om de aan hen toevertrouwden te overheersen, maar opdat ze hun taak van leidinggeven en opvoeding als dienst begrijpen en uitoefenen.
Elke burger heeft de plicht loyaal samen te werken met staatsorganen en in waarheid, gerechtigheid, vrijheid en solidariteit bij te dragen aan het algemeen welzijn. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2238-2246
Ook een christen moet zijn vaderland liefhebben, het in geval van nood op verschillende manieren verdedigen en zich graag in dienst stellen van overheidsinstellingen. Hij dient zijn actieve en passieve stemrecht uit te oefenen en zich niet te onttrekken aan een rechtvaardige belastingplicht. Desalniettemin blijft de individuele burger in de staat een vrij, van elementaire grondrechten voorzien wezen. Hij heeft het recht constructieve kritiek te uiten op de overheid en haar organen. De overheid is er voor de mensen, de mensen zijn er niet voor de overheid.
Niemand mag verordeningen van overheidswege volgen die tegen de wetten van God in gaan. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2242-2246.2256-2257
Het was de apostel Petrus die opriep tot een slechts relatieve gehoorzaamheid aan de overheid: ‘Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen’ (Hand. 5, 29). Wanneer een overheid bijvoorbeeld racistische, seksistische of levensverwoestende regels opstelt of maatregelen neemt, dan is een Christen aan zijn geweten verplicht zijn gehoorzaamheid te weigeren, geen deel te nemen en zich te verzetten.