29 november 2010
Ja, maar op een verborgen wijze; God leidt alles langs wegen die alleen Hij kent, de voltooiing tegemoet. Op geen enkel moment valt wat Hij geschapen heeft uit zijn handen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 302-305
God oefent zijn invloed uit op de grote historische gebeurtenissen, maar ook op de kleine voorvallen waaruit ons persoonlijke leven is opgebouwd, zonder dat Hij onze vrijheid inperkt en wij slechts marionetten zouden zijn van zijn eeuwige plannen. In God ‘leven wij, bewegen wij en zijn wij’ (Hand. 17, 28). God is aanwezig in alle wisselvalligheden van ons leven, ook in de verdrietige gebeurtenissen en de schijnbaar zinloze toevalligheden. God schrijft ook langs de kromme lijnen van ons leven een doorgaande lijn. Wat Hij ons ontneemt en wat Hij ons schenkt, waar Hij ons kracht geeft en waar Hij ons beproeft – daar volbrengt en toont Hij ons wat Hij wil.
De voltooiing van de schepping door Gods voorzienigheid gebeurt niet achter onze rug. God vraagt ons mee te werken aan de voltooiing van de schepping. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 307-308
De mens kan weigeren mee te werken aan wat God wil. Hij doet er beter aan een werktuig van Gods liefde te worden. Moeder Teresa dacht er tijdens haar leven zo over: ‘Ik ben maar een klein potlood in de hand van onze Heer. Hij mag het potlood slijpen en punten. Hij mag schrijven of tekenen, wat en waar Hij maar wil. Iets wat goed geschreven of getekend is, danken we niet aan het potlood of het materiaal, maar aan degene die het gebruikt heeft.’ Hoezeer God ook met en door ons werkt, wij mogen nooit ons eigen denken, ontwerpen en doen verwarren met wat God doet. God heeft onze arbeid niet nodig als zou Hem zonder ons werk iets ontbreken.
‘God laat het kwade toe, alleen om er iets beters uit te laten voortkomen’ (H. Thomas van Aquino). Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 309-314.324
Het kwaad in de wereld is een duister en verdrietig geheim. Zelfs de Gekruisigde vroeg aan zijn Vader: ‘Mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ (Mt. 27, 46). Er zijn veel dingen onbegrijpelijk. Maar één ding weten wij met zekerheid: God is honderd procent goed. Hij kan nooit de aanstichter zijn van iets kwaads. God heeft de wereld goed geschapen, maar de wereld is nog niet voltooid. In heftig verwerpen en pijnlijke processen groeit de wereld toe naar zijn definitieve voltooiing. Daarbinnen kun je plaatsen wat de kerk noemt: fysiek kwaad, bijvoorbeeld een aangeboren afwijking of een natuurramp. Er is ook moreel kwaad, maar dat komt door misbruik van de vrijheid in de wereld. De ‘hel op aarde’ – kindsoldaten, zelfmoordaanslagen, concentratiekampen – wordt doorgaans door mensen aangericht. De beslissende vraag is daarom niet: ‘Hoe kun je in een goede God geloven, als er zoveel kwaad in de wereld is?’ maar: ‘Hoe zou een mens met hart en verstand het leven in deze wereld kunnen uithouden, als er géén God bestond?’ Dood en opstanding van Christus laten ons zien: het kwaad had niet het eerste woord, het heeft ook niet het laatste woord. Uit het ergst denkbare kwaad heeft God het absoluut goede laten voortkomen. Wij geloven dat God bij het laatste oordeel een eind maakt aan alle onrecht. In het leven van de komende wereld is er geen plaats meer voor het kwaad en is er geen lijden meer.