29 november 2010
Dat Jezus een gewelddadige dood stierf, kwam niet door tragische uiterlijke omstandigheden. Jezus werd ‘overeenkomstig Gods bedoeling en voorkennis uitgeleverd’ (Hand. 2, 23). De hemelse Vader ‘heeft Hem die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde’ (2 Kor. 5, 21), zodat wij, kinderen van de zonde en de dood, leven zouden hebben. Het offer dat God de Vader van zijn Zoon vroeg, was groot, maar even groot was de overgave van Christus: ‘Wat moet Ik zeggen? Vader, laat dit ogenblik aan Mij voorbijgaan? Maar hiervoor ben Ik juist gekomen’ (Joh. 12, 27). Er is een wederzijdse liefde, die stand hield tot het uiterste, aan het kruis. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 599-609.620
Om ons te redden van de dood ondernam God iets wat riskant was: Hij bracht een ‘medicijn van onsterfelijkheid’ (Ignatius van Antiochië) binnen in onze wereld van de dood – zijn Zoon Jezus Christus. Vader en Zoon waren onafscheidelijk verbonden bij deze opdracht, zij waren bereid en verlangden diep uit liefde tot het uiterste te gaan voor de mensen. God wilde een ruil tot stand brengen, om ons voor altijd te redden. Hij wilde ons zijn eeuwige leven schenken, zodat wij delen in zijn vreugde, en Hij wilde ons sterven, onze vertwijfeling, onze verlatenheid, onze dood ondergaan, om alles met ons te delen. Om ons lief te hebben tot het einde toe en nog daarbovenuit. De dood van Christus is de wil van de Vader, maar die dood is niet zijn laatste woord. Sinds Christus voor ons gestorven is, kunnen wij onze dood inruilen tegen zijn leven.