29 november 2010
Jezus stelde zijn omgeving voor deze beslissende vraag: was Hij iemand die met goddelijke volmacht optrad, of was Hij een oplichter, een godslasteraar en iemand die de wet overtrad en dus volgens de wet moest worden veroordeeld? Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 574-576
In menig opzicht was Jezus een complete provocatie voor het traditionele jodendom van zijn tijd. Hij heeft zonden vergeven, en dat kon alleen God doen. Hij heeft het sabbatsgebod gerelativeerd, de verdenking op zich geladen dat hij God lasterde en het verwijt gekregen dat Hij een valse profeet was. Dat zijn allemaal vergrijpen waar volgens de wet de doodstraf op stond.
Niemand mag ‘de Joden’ een collectieve schuld toerekenen aan de dood van Jezus. Wat de kerk met zekerheid belijdt, is iets anders: dat alle zondaars mee schuldig zijn aan de dood van Jezus. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 597-598
De bejaarde profeet Simeon voorzag dat Jezus ‘een teken zal zijn dat betwist wordt’ (Lc. 2, 34, b). Er zijn Joodse autoriteiten die Jezus beslist hebben afgewezen, maar onder de farizeeën waren bijvoorbeeld ook stille aanhangers van Jezus, zoals Nikodemus en Jozef van Arimatea. Bij het proces tegen Jezus waren verschillende Romeinse en Joodse personen en instellingen betrokken (Kajafas, Judas, de Hoge Raad, Herodes, Pontius Pilatus), alleen God kent hun individuele schuld. De stelling dat alle toentertijd of vandaag levende Joden schuld hebben aan Jezus’ dood is ondoordacht en Bijbels onhoudbaar.
In de ‘wet’ (de Thora) en het hart daarvan, de Tien Geboden (de decaloog), toont de wil van God zich aan het volk Israël; het gehoorzamen aan de Thora is voor Israël de centrale weg naar het heil. Christenen weten dat je door de wet weet wat je moet doen. Maar ze weten ook dat het niet de ‘wet’ is die verlost. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1963-1964.1981-1982
Ieder mens heeft de ervaring dat je iets goeds als het ware ‘voorgeschreven’ vindt. Maar we hebben geen kracht om het te volbrengen, het is te zwaar, we voelen ons er ‘niet toe in staat’ Vgl. Rom. 8, 3 Vgl. Rom. 7, 14-25 . We zien de ‘wet’ en voelen ons overgeleverd aan de zonde. Zo wordt juist door de ‘wet’ duidelijk hoe dringend wij zijn aangewezen op de innerlijke kracht om de wet te vervullen. Daarom is de ‘wet’, hoe goed en belangrijk hij ook is, alleen maar een voorbereiding op het geloof in de reddende God.