29 november 2010
Jezus had een grote groep leerlingen om zich heen, mannen en vrouwen. Uit die groep koos Hij twaalf mannen, die Hij apostelen noemde (Lc. 6, 12-16). Hij rustte de apostelen op bijzondere wijze toe en gaf hun meerdere opdrachten mee: Hij ‘zond hen uit om het koninkrijk van God te verkondigen en zieken te genezen’ (Lc. 9, 2). Alleen deze twaalf apostelen nam Hij mee bij het Laatste Avondmaal, waar Hij hun opdroeg: ‘Doe dit, telkens opnieuw, om Mij te gedenken’ (Lc. 22, 19). Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 551-553.567
De apostelen waren getuigen van Jezus’ opstanding en stonden borg voor de waarheid. Zij voerden na Jezus’ dood zijn opdracht verder uit. Zij kozen degenen die hen moesten opvolgen in hun ambt: de bisschoppen. De opvolgers van de apostelen hebben tot op de dag van vandaag deel aan de door Jezus geschonken volmacht: zij besturen en onderrichten en zij vieren liturgie. De verbondenheid van de apostelen werd het fundament van de eenheid van de Kerk (apostolische opvolging). Onder de apostelen nam Petrus een bijzondere plaats in: ‘Jij bent Petrus, de rots waarop Ik mijn Kerk zal bouwen’ (Mt. 16, 18). Uit de bijzondere plaats van Petrus onder de apostelen kwam het pauselijke ambt voort.
De Kerk heet apostolisch omdat zij, door de apostelen gesticht, vasthoudt aan hun overlevering en wordt geleid door hun opvolgers. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 857-860.869.877
Jezus riep de apostelen als zijn nauwste medewerkers. Zij waren zijn ooggetuigen. Na zijn verrijzenis verscheen Hij hun meerdere malen. Hij schonk hun de Heilige Geest en stuurde hen als gevolmachtigde boden de wereld in. In de jonge Kerk stonden zij garant voor de eenheid. Hun zending en volmacht gaven zij door handoplegging door aan hun opvolgers, de bisschoppen. Zo is het tot op de dag van vandaag. Dit proces noemen we apostolische opvolging.