
29 november 2010
De wonderen die Jezus verrichtte, waren tekenen van het naderende Koninkrijk van God. Ze waren uitdrukking van zijn liefde voor de mensen en bevestigden zijn zending. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 547-550
Jezus’ wonderen wilden geen magische voorstelling van Jezus zelf geven. Hij was vol van de macht van de verlossende liefde van God. Met wonderen toonde Hij dat Hij de Verlosser was en dat het Koninkrijk van God bij Hem begon. Je kon voelen dat er een nieuwe wereld aanbrak: Hij bevrijdde mensen van honger (Joh. 6, 5-15), onrecht (Lc. 19, 8), ziekte en dood (Mt. 11, 5). Met het uitdrijven van duivels begon Hij zijn strijd tegen de ‘heerser van deze wereld’ (Joh. 12, 31) (daarmee werd Satan bedoeld). Toch verwijderde Jezus niet alle kwaad en ongerechtigheid uit de wereld. Zijn voornaamste doel was mensen uit de slavernij van de zonde te bevrijden. Voor Hem was het geloof het allerbelangrijkste en dat bewerkstelligde Hij ook door zijn wonderen.