29 november 2010
Engelen zijn louter geestelijke schepselen van God, die verstand en een eigen wil hebben. Zij hebben geen lichaam, kunnen niet doodgaan en zijn doorgaans niet te zien. Zij leven voortdurend dicht bij God in de buurt en zorgen dat de mensen weten wat God wil en dat Hij hen beschermt. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 328-333.350-351
Een engel, schreef kardinaal Josef Ratzinger, ‘is zoiets als de persoonlijke aandacht waarmee God aan mij denkt’. Tegelijk zijn de engelen met heel hun aandacht bij God. Zij houden vurig van God en dienen Hem dag en nacht. Altijd zingen zij Gods lof. Van God afgevallen engelen worden in de Heilige Schrift duivels of demonen genoemd.
God heeft man en vrouw voor elkaar bestemd opdat zij ‘niet meer twee, maar een’ zijn (Mt. 19, 6): op die manier moeten ze de liefde leven, vruchtbaar zijn en zo een teken voor God zelf worden, die niets dan overstromende liefde is. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1601-1605