29 november 2010
De barmhartige vergeving – die welke we anderen schenken en die welke we zelf zoeken – is ondeelbaar. Wanneer wij zelf niet barmhartig zijn en elkaar vergeven, zal de barmhartigheid van God ons hart niet bereiken. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2838-2845.2862
Veel mensen moeten een leven lang leren omgaan met het feit dat ze niet kunnen vergeven. De diepe blokkade van de onverzoendheid wordt uiteindelijk alleen opgeheven met de blik op God, die ons aangenomen heeft ‘toen wij nog zondaars waren’ (Rom. 5, 8). Omdat we een barmhartige Vader hebben, zijn vergeving en verzoend leven mogelijk.
God vereren wij alleen daarom al als Vader, omdat Hij de Schepper is en liefdevol met zijn schepselen omgaat. Bovendien heeft Jezus, Gods Zoon, ons geleerd om zijn Vader als onze Vader te beschouwen en hem als ‘onze Vader’ aan te spreken. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 238-240
Voordat het Christendom bestond, waren er al verschillende godsdiensten waarin God ‘Vader’ genoemd werd. En al voor Jezus’ komst spraken de Israëlieten God als hun Vader aan (Deut. 32, 6)(Mal. 2, 10) en zij wisten dat Hij ook als een moeder is (Jes. 66, 13). Een vader en een moeder beleven mensen als oorsprong en gezag, beschermend en dragend. Wie God als Vader werkelijk is, laat Jezus Christus ons zien: ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Joh. 14, 9). In de gelijkenis van de verloren zoon doet Jezus een beroep op het diepe menselijke verlangen naar een barmhartige Vader.
Jezus zelf heeft het Boetesacrament ingesteld toen Hij op de paasdag verscheen aan zijn leerlingen en hun opdroeg: ‘Ontvang de Heilige Geest. Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven’ (Joh. 20, 22-23). Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1439.1485
Nergens heeft Jezus mooier gezegd wat er in het Boetesacrament gebeurt dan in de gelijkenis van de verloren zoon: wij raken de weg kwijt, verliezen onszelf, kunnen niet meer. Maar onze Vader wacht op ons met groot, ja eindeloos verlangen; Hij vergeeft ons als wij terugkomen; Hij neemt ons weer aan, vergeet de zonde. Jezus zelf heeft veel mensen hun zonden vergeven; dat was voor Hem belangrijker dan wonderen te doen. Hij zag het als het grote teken voor het aanbreken van het rijk van God, waar alle wonden geheeld en alle tranen gedroogd worden. De kracht van de Heilige Geest, waarmee Jezus zonden vergaf, heeft Hij doorgegeven aan zijn Apostelen. Als wij naar een priester gaan en biechten, vallen we in de armen van onze hemelse Vader.
Op veel plaatsen in de Heilige Schrift toont God zich als de barmhartige, met name ook in de gelijkenis over de barmhartige vader (Lc. 15), die de verloren zoon tegemoet gaat en hem onvoorwaardelijk in zijn armen sluit om vervolgens een vreugdefeest over het weerzien en de verzoening met hem te vieren. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1846.1870
Al in het Oude Testament spreekt God door de profeet Ezechiël: ‘Zo waar ik leef – spreekt God, de Heer – de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft’ (Ez. 33, 11). Jezus is gezonden naar de ‘verloren schapen van het volk van Israël’ (Mt. 15, 24) en Hij weet: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel’ (Mt. 9, 12). Daarom eet Hij met tollenaars en zondaren, voordat Hij tegen het einde van zijn aardse leven zelfs zijn eigen dood interpreteert als initiatief van de barmhartige liefde van God: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonde’ (Mt. 26, 28).