29 november 2010
Elke mens die begrijpt dat hij een schepsel van God is, zal de Almachtige deemoedig erkennen en Hem aanbidden. De christelijke aanbidding ziet echter niet alleen de grootsheid, de almacht en de heiligheid van God. Ze knielt ook voor de goddelijke liefde, die in Jezus Christus mens geworden is.
Wie God werkelijk aanbidt, gaat voor hem op de knieën of werpt zich ter aarde. Daarin komt de waarheid van de verhouding tussen mens en God tot uitdrukking: Hij is groot en wij zijn klein. Tegelijk is de mens nooit groter dan wanneer hij uit vrije wil neerknielt voor God. De ongelovige die naar God zoekt en begint te bidden, kan langs die weg God vinden.
Wij aanbidden God omdat Hij bestaat en omdat eerbied en aanbidding het gepaste antwoord zijn op zijn verschijning en zijn tegenwoordigheid. ‘Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen Hem’ (Mt. 4, 10). Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2095-2105.2135-2136
De aanbidding van God dient echter ook de mens, want ze bevrijdt hem van de dienst aan de machten van die wereld. Waar God niet langer aanbeden wordt, waar Hij niet langer Heer over leven en dood mag zijn, werpen anderen zich hiervoor op en zetten ze de menselijke waardigheid op het spel.