
29 november 2010
Met de dood voor ogen beleefde Jezus de volledige diepte van de menselijke angst. Toch vond Hij de kracht om ook in dit uur op de hemelse Vader te vertrouwen: ‘Abba, Vader, voor U is alles mogelijk, neem deze beker van mij weg. Maar laat niet gebeuren wat ik wil, maar wat U wilt’ (Mc. 14, 36). Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2605-2606.2620
‘Nood leert bidden.’ Bijna elk mens ervaart dat in zijn leven. Hoe bad Jezus toen Hij met de dood bedreigd werd? Wat Hem in die uren leidde, was de absolute bereidheid om te geloven in de liefde en de zorg van zijn Vader. Toch sprak Jezus de meest ondoorgrondelijke van alle gebedswoorden, dat Hij nam uit het joodse gebed bij het sterven: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?’ (Mc. 15, 34) Vgl. Ps. 22, 1 . Alle vertwijfeling, alle klachten, alle noodkreten van mensen in alle tijden en het verlangen naar de helpende hand van God zijn in die woorden van de Gekruisigde vervat. Met de woorden: ‘Vader, in uw handen leg ik mijn geest’ (Lc. 23, 46) gaf Hij de geest. Daarin klinkt het grenzeloze vertrouwen in de Vader door, wiens macht de weg kent naar de overwinning van de dood. Zo loopt Jezus’ gebed terwijl Hij sterft al vooruit op zijn overwinning van de dood en zijn opstanding met Pasen.