29 november 2010
‘Voor God is niets onmogelijk’ (Lc. 1, 37). Hij is almachtig. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 268-278
Wie God aanroept in nood, gelooft dat Hij almachtig is. God heeft de wereld geschapen uit het niets. Hij is de Heer van de geschiedenis. Hij stuurt alle dingen en Hij kan alles. Maar hoe Hij zijn almacht gebruikt, is een mysterie. Vaak vragen mensen: waar was God dan? Via de profeet Jesaja zegt Hij tegen ons: ‘Mijn plannen zijn niet jullie plannen, en jullie wegen zijn niet mijn wegen’ (Jes. 55, 8). Niet zelden is Gods almacht juist daar te zien waar mensen er niets meer van verwachten. De onmacht op Goede Vrijdag ging vooraf aan de verrijzenis.
Vrijheid is de door God geschonken kracht geheel vanuit onszelf te kunnen handelen; wie vrij is, wordt niet meer van buitenaf bepaald. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1730-1733.1743-1744
God heeft ons als vrije mensen geschapen en wil onze vrijheid, opdat wij met ons hele hart voor het goede, ja voor het hoogste ‘goed’ – dus voor God – kunnen kiezen. Hoe meer wij het goede doen, hoe vrijer wij worden.
Het kwaad is alleen schijnbaar nastrevenswaardig en kiezen voor het kwaad maakt alleen schijnbaar vrij. Het kwaad maakt niet gelukkig, maar berooft ons van het ware goede; het bindt ons aan iets nietigs en verwoest uiteindelijk onze hele vrijheid. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1730-1733.1743-1744
Dat zien we bij verslaving: hier verkoopt iemand zijn vrijheid aan iets wat hem goed lijkt. In waarheid wordt hij een slaaf. Een mens is het meest vrij als hij ja kan zeggen tegen het goede; als hij niet door verslaving, dwang of gewoonte wordt belemmerd te kiezen en te doen wat juist en goed is. Een keuze voor het goede is altijd een keuze richting God.