29 november 2010
Op veel plaatsen in de Heilige Schrift toont God zich als de barmhartige, met name ook in de gelijkenis over de barmhartige vader (Lc. 15), die de verloren zoon tegemoet gaat en hem onvoorwaardelijk in zijn armen sluit om vervolgens een vreugdefeest over het weerzien en de verzoening met hem te vieren. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1846.1870
Al in het Oude Testament spreekt God door de profeet Ezechiël: ‘Zo waar ik leef – spreekt God, de Heer – de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft’ (Ez. 33, 11). Jezus is gezonden naar de ‘verloren schapen van het volk van Israël’ (Mt. 15, 24) en Hij weet: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel’ (Mt. 9, 12). Daarom eet Hij met tollenaars en zondaren, voordat Hij tegen het einde van zijn aardse leven zelfs zijn eigen dood interpreteert als initiatief van de barmhartige liefde van God: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonde’ (Mt. 26, 28).
De barmhartige vergeving – die welke we anderen schenken en die welke we zelf zoeken – is ondeelbaar. Wanneer wij zelf niet barmhartig zijn en elkaar vergeven, zal de barmhartigheid van God ons hart niet bereiken. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2838-2845.2862
Veel mensen moeten een leven lang leren omgaan met het feit dat ze niet kunnen vergeven. De diepe blokkade van de onverzoendheid wordt uiteindelijk alleen opgeheven met de blik op God, die ons aangenomen heeft ‘toen wij nog zondaars waren’ (Rom. 5, 8). Omdat we een barmhartige Vader hebben, zijn vergeving en verzoend leven mogelijk.