29 november 2010
Vrijheid is de door God geschonken kracht geheel vanuit onszelf te kunnen handelen; wie vrij is, wordt niet meer van buitenaf bepaald. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1730-1733.1743-1744
God heeft ons als vrije mensen geschapen en wil onze vrijheid, opdat wij met ons hele hart voor het goede, ja voor het hoogste ‘goed’ – dus voor God – kunnen kiezen. Hoe meer wij het goede doen, hoe vrijer wij worden.
‘God laat het kwade toe, alleen om er iets beters uit te laten voortkomen’ (H. Thomas van Aquino). Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 309-314.324
Het kwaad in de wereld is een duister en verdrietig geheim. Zelfs de Gekruisigde vroeg aan zijn Vader: ‘Mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ (Mt. 27, 46). Er zijn veel dingen onbegrijpelijk. Maar één ding weten wij met zekerheid: God is honderd procent goed. Hij kan nooit de aanstichter zijn van iets kwaads. God heeft de wereld goed geschapen, maar de wereld is nog niet voltooid. In heftig verwerpen en pijnlijke processen groeit de wereld toe naar zijn definitieve voltooiing. Daarbinnen kun je plaatsen wat de kerk noemt: fysiek kwaad, bijvoorbeeld een aangeboren afwijking of een natuurramp. Er is ook moreel kwaad, maar dat komt door misbruik van de vrijheid in de wereld. De ‘hel op aarde’ – kindsoldaten, zelfmoordaanslagen, concentratiekampen – wordt doorgaans door mensen aangericht. De beslissende vraag is daarom niet: ‘Hoe kun je in een goede God geloven, als er zoveel kwaad in de wereld is?’ maar: ‘Hoe zou een mens met hart en verstand het leven in deze wereld kunnen uithouden, als er géén God bestond?’ Dood en opstanding van Christus laten ons zien: het kwaad had niet het eerste woord, het heeft ook niet het laatste woord. Uit het ergst denkbare kwaad heeft God het absoluut goede laten voortkomen. Wij geloven dat God bij het laatste oordeel een eind maakt aan alle onrecht. In het leven van de komende wereld is er geen plaats meer voor het kwaad en is er geen lijden meer.
Drugsgebruik is een zonde omdat het een daad van zelfvernietiging en dus een misdaad is tegen het leven, dat God ons uit liefde gegeven heeft. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2290-2291
Elke afhankelijkheid van een mens van legale (alcohol, medicijnen, tabak) en in versterkte mate van illegale drugs betekent het inruilen van de vrijheid voor slavernij. Het is schadelijk voor de gezondheid en het leven van de betreffende persoon en berokkent ook de medemens zware schade. Alle vormen van zelfverlorenheid en zelfvergetenheid van de mens in een roes, waartoe ook excessief eten en drinken, het zich uitleveren aan de eigen seksualiteit en het te hard rijden met de auto kunnen worden gerekend, zijn een verlies van menselijke waardigheid en vrijheid en daarom een zonde tegen God. Er moet een onderscheid gemaakt worden met het verstandige, bewuste en gematigde gebruik van genotsmiddelen.