29 november 2010
Eeuwige zaligheid is God aanschouwen en opgenomen worden in de zaligheid van God. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1720-1724.1729
In God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest is leven, vreugde en gemeenschap zonder einde. Daarin te worden opgenomen, zal een niet te bevatten, grenzeloos geluk voor ons mensen zijn. Dit geluk is het zuivere geschenk van genade van God, want wij mensen kunnen het niet zelf maken noch in zijn grootheid bevatten. God wil dat wij al op deze aarde kiezen voor ons geluk; in vrijheid moeten wij God kiezen, Hem boven alles liefhebben, het goede doen en het boze met alle kracht mijden.
Wij zijn op aarde om God te kennen en lief te hebben, naar zijn wil het goede te doen, en ooit in de hemel te komen. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1-3.358
Mens zijn wil zeggen: bij God vandaan komen en naar God toe gaan. Onze oorsprong gaat verder terug dan onze ouders. Wij komen bij God vandaan, in wie alle geluk in de hemel en op aarde bestaat, en wij worden thuis verwacht in zijn eeuwige en grenzeloze heerlijkheid. Daartussenin leven wij op deze aarde. Soms ervaren wij de nabijheid van onze Schepper, maar vaak ervaren we ook helemaal niets. Opdat we de weg naar huis zouden vinden heeft God ons zijn Zoon gezonden, die ons bevrijd heeft van de zonde, ons verlost van alle kwaad en ons feilloos naar het ware leven leidt. Hij is ‘de Weg, de Waarheid en het Leven’ (Joh. 14, 6).
God heeft een verlangen in ons hart gelegd waarmee wij Hem kunnen zoeken en vinden. De H. Augustinus zegt: ‘U hebt ons naar u toe geschapen, en rusteloos is ons hart tot het rust vindt in u.’ Dit verlangen naar God noemen wij religie. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 27-30
Het hoort bij de natuur van de mens dat hij zoekt naar God. Heel zijn streven naar waarheid en geluk is uiteindelijk een zoeken naar wat hem volstrekt draagt, volstrekt bevredigt, volstrekt in dienst neemt. Een mens is pas dan helemaal zichzelf als hij God gevonden heeft. ‘Wie de waarheid zoekt, zoekt God, of hij dat nu weet of niet’ (H. Edith Stein).
De hemel is Gods woonplaats, de plaats waar engelen en heiligen wonen, het einddoel van de schepping. Met de woorden ‘hemel en aarde’ bedoelen wij het geheel van de geschapen werkelijkheid. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 325-327
De hemel is niet een plaats binnen deze wereld. Hij is een toestand aan de overzijde. Hemel is daar waar Gods wil zonder enige tegenwerking geschiedt. Hemel is dan wanneer er leven is in allerhoogste dichtheid en zaligheid – leven zoals wij het op aarde niet vinden. Wanneer wij met Gods hulp ooit in de hemel komen, dan staat ons iets te wachten ‘wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen: dat heeft God bestemd voor wie Hem liefheeft’ (1 Kor. 2, 9).
Het eeuwige leven begint met de Doop. Het gaat door de dood heen en zal geen einde hebben. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1020
Alleen al wanneer we verliefd zijn, willen we dat aan die toestand geen einde komt. ‘God is liefde’, aldus de eerste brief van Johannes (1 Joh. 4, 16). ‘De liefde’, zegt de eerste brief aan de Korintiërs, ‘zal nooit vergaan’ (1 Kor. 13, 8). God is eeuwig omdat Hij liefde is; en de liefde is eeuwig omdat ze goddelijk is. Als wij in de liefde zijn, betreden we Gods eindeloze tegenwoordigheid.
Het ultieme, grootste verlangen van de mens kan alleen God zijn. Hem, onze Schepper, Heer en Verlosser aanschouwen, dat is oneindige zaligheid. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2548-2550.2557