29 november 2010
Door de Doop heeft Christus ons tot een rijk van ‘priesters voor zijn God en Vader’ (Openb. 1, 16) gemaakt. Door het algemene priesterschap is iedere Christen geroepen in naam van God in de wereld te werken en haar zegen en genade door te geven. Maar in de avondmaalszaal en bij de uitzending van de apostelen heeft Christus een aantal uitgerust met een heilige volmacht, tot dienst aan de gelovigen; die gewijde priesters vertegenwoordigen Christus als herder van zijn volk en als hoofd van zijn lichaam, de Kerk. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1546-1553.1592
Hetzelfde woord, namelijk 'priester', voor twee verwante, maar ‘naar wezen en niet alleen naar graad’ 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 verschillende dingen, leidt vaak tot misverstanden. Enerzijds moeten wij vol vreugde vaststellen dat wij gedoopten allemaal priesters zijn omdat wij in Christus leven en deelhebben aan alles wat Hij is en doet. Waarom roepen wij dus niet permanent zegen af over deze wereld? Anderzijds moeten wij het geschenk van God aan zijn Kerk, de gewijde priesters, die de Heer zelf onder ons vertegenwoordigen, opnieuw ontdekken.