
29 november 2010
De centrale plaatsen van een godshuis zijn het altaar met het kruis, het tabernakel, de zetel van de celebrant, de ambo, het doopbekken en de biechtstoel. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1182-1188
Het altaar is het middelpunt van de kerk. Hierop worden in de eucharistieviering het kruisoffer en de verrijzenis van Jezus Christus tegenwoordig. Het is ook de tafel waartoe het volk van God wordt uitgenodigd. In het tabernakel, een soort sacrale schatkist, wordt op een waardige en liefst goed zichtbare plaats in de Kerk het eucharistische Brood bewaard, waarin de Heer zelf aanwezig is. Het zogenaamde eeuwige licht is een teken dat het tabernakel ‘bewoond’ is. Brandt het niet, dan is het tabernakel leeg. De opvallende zetel (Latijn: cathedra) van de bisschop of priester is een teken dat het uiteindelijk Christus is die de gemeenschap leidt. De ambo (Grieks: anabainein = bestijgen), de lessenaar voor het woord van God, laat de waarde en waardigheid zien van de Bijbelse lezingen als woord van de levende God. Bij het doopbekken wordt gedoopt en het wijwaterbekken houdt de herinnering aan onze doopbelofte wakker. Een biechtstoel of -kamer is er om schuld te bekennen en vergeving te kunnen ontvangen.