29 november 2010
De hel is de toestand van het eeuwig gescheiden zijn van God en de absolute afwezigheid van liefde. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1033-1037
Wie willens en wetens, zonder berouw sterft in zware zonde en Gods barmhartige, vergevende liefde voor altijd afwijst, die sluit zichzelf uit van de gemeenschap met God en de gelukzaligen. Of iemand werkelijk op het moment van de dood de absolute liefde in het gezicht kan zien en toch nog nee zeggen, weten wij niet. Maar onze vrijheid maakt die beslissing mogelijk. Jezus waarschuwt ons keer op keer dat we ons definitief van Hem scheiden als we ons afsluiten van de nood van zijn broeders en zusters: ‘Jullie zijn vervloekt, verdwijn uit mijn ogen (...) Ik verzeker jullie: alles wat jullie voor een van deze onaanzienlijken niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor mij niet gedaan’ (Mt. 25, 41.45).
Niet God verdoemt de mens. Het is de mens zelf die Gods barmhartige liefde afwijst en zichzelf vrijwillig het (eeuwige) leven ontneemt, door zich buiten te sluiten van de gemeenschap met God. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1036-1037
God verlangt naar gemeenschap, zelfs met de laatste zondaar; Hij wil dat iedereen zich bekeert en gered wordt. Maar God heeft de mens vrij geschapen en respecteert zijn keuzes. Zelfs God kan de liefde niet dwingen. Als degene die liefheeft, is Hij ‘machteloos’ als iemand in plaats van de hemel de hel kiest.