29 november 2010
In de Kerk zijn leken en clerici (clerus). Als kinderen van God hebben zij dezelfde waardigheid. Ze hebben gelijkwaardige, maar verschillende taken. De roeping van de leken is om de hele wereld voor te bereiden op het rijk van God. Over hen zijn gewijde ambtsdragers (clerici) aangesteld, belast met de diensten van de kerkelijke leiding, de leer en de heiliging. In beide standen zijn er Christenen die zich door celibaat, armoede en gehoorzaamheid op bijzondere wijze ter beschikking stellen van God (bv. kloosterlingen). Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 871-876.934.935
Iedere Christen heeft de taak met het eigen leven te getuigen van het Evangelie. Maar God gaat met ieder mens een eigen weg. Sommigen zendt hij als leek, zodat zij in gezin en beroep midden in de wereld het rijk van God opbouwen. Daartoe schenkt hij hun in Doop en Vormsel alle nodige gaven van de Heilige Geest. Anderen roept hij tot het herdersambt; zij moeten zijn volk besturen, onderwijzen en heiligen. Die opdracht kan niemand zichzelf aanmatigen; de Heer zelf moet hem roepen en door de wijding zijn goddelijke kracht meegeven. Zo kan hij plaatsvervangend voor Christus handelen en de Sacramenten bedienen.
Door de Doop heeft Christus ons tot een rijk van ‘priesters voor zijn God en Vader’ (Openb. 1, 16) gemaakt. Door het algemene priesterschap is iedere Christen geroepen in naam van God in de wereld te werken en haar zegen en genade door te geven. Maar in de avondmaalszaal en bij de uitzending van de apostelen heeft Christus een aantal uitgerust met een heilige volmacht, tot dienst aan de gelovigen; die gewijde priesters vertegenwoordigen Christus als herder van zijn volk en als hoofd van zijn lichaam, de Kerk. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1546-1553.1592
Hetzelfde woord, namelijk 'priester', voor twee verwante, maar ‘naar wezen en niet alleen naar graad’ 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 verschillende dingen, leidt vaak tot misverstanden. Enerzijds moeten wij vol vreugde vaststellen dat wij gedoopten allemaal priesters zijn omdat wij in Christus leven en deelhebben aan alles wat Hij is en doet. Waarom roepen wij dus niet permanent zegen af over deze wereld? Anderzijds moeten wij het geschenk van God aan zijn Kerk, de gewijde priesters, die de Heer zelf onder ons vertegenwoordigen, opnieuw ontdekken.