29 november 2010
Nee. ‘Als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos’ (1 Kor. 15, 14). Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 631.638.651
De leerlingen, die alle hoop verloren hadden, kwamen tot geloof aan Jezus’ opstanding omdat ze Hem na zijn dood op verschillende manieren zagen, met Hem spraken en Hem als levend ervoeren. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 640-644.656
De paasgebeurtenissen, die zich rond het jaar dertig in Jeruzalem afspeelden, zijn geen verzinsel. Onder de indruk van de dood van Jezus en de nederlaag van hun gemeenschappelijke zaak, vluchtten de leerlingen (‘Wij leefden in de hoop dat Hij degene was die Israël zou bevrijden’, (Lc. 24, 21)) of trokken zich terug achter gesloten deuren. Pas de ontmoeting met de verrezen Christus wekte hen uit hun verstarring en vervulde hen met een enthousiast geloof aan Jezus Christus, de Heer over leven en dood.
In natuurwetenschappelijke zin zijn er geen bewijzen voor de verrijzenis van Jezus. Maar er zijn zeer sterke individuele en collectieve getuigenissen van de gebeurtenissen in Jeruzalem. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 639-644.647.656-657
Het oudste schriftelijke getuigenis van de verrijzenis is een brief die de heilige Paulus ca. twintig jaar na Christus’ dood aan de Korintiërs schreef: ‘Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, dat Hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, en dat Hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen. Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven’ (1 Kor. 15, 3-6). Paulus schrijft hier over een levende overlevering die hij in de oergemeente aantrof toen hij twee of drie jaar na Jezus’ dood en verrijzenis zelf christen werd – als gevolg van zijn eigen overrompelende ontmoeting met de verrezen Heer. Als eerste teken van de realiteit van de verrijzenis zagen de leerlingen het feit van het lege graf (Lc. 24, 5-6). Uitgerekend vrouwen – die volgens het toenmalige recht niet officieel mochten getuigen – ontdekten het. Hoewel over de apostel Johannes verteld wordt dat hij al bij het lege graf ‘zag en geloofde’ (Joh. 20, 8, b), ontstond de zekerheid dat Jezus leeft pas door zijn veelvuldige verschijningen. De vele ontmoetingen met de Verrezene eindigden met Christus’ hemelvaart. Toch zijn er ook daarna en tot nu toe nog ontmoetingen met de levende Heer: Jezus Christus leeft.
De verrezen Heer liet zich door zijn leerlingen aanraken, Hij at met hen en toonde hun de wonden van zijn lijden. Toch hoorde zijn lichaam niet enkel meer bij de aarde, maar bij het goddelijke rijk van zijn Vader. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 645-646
De verrezen Christus, die de wonden van de gekruisigde draagt, is niet meer gebonden aan ruimte en tijd. Hij kon door gesloten deuren binnenkomen en verscheen op verschillende plaatsen aan zijn leerlingen in een gedaante die zij niet onmiddellijk herkenden. Zijn verrijzenis was dus geen terugkeer in het normale aardse leven, maar de toegang tot een nieuwe wijze van zijn: ‘Wanneer wij met Christus zijn gestorven, geloven we dat we ook met Hem zullen leven, omdat we weten dat Hij die uit de dood is opgewekt, niet meer sterft. De dood heeft geen macht meer over Hem’ (Rom. 6, 8-9).