Paus Benedictus XVI - 19 januari 2011
Het gebed is het kenmerk van de oorspronkelijke Kerk van Jeruzalem, beschreven in het boek van de Handelingen van de Apostelen. Het gebed is sindsdien altijd de constante houding van de volgelingen van Christus, het vergezelt hun dagelijks leven in gehoorzaamheid aan Gods wil, waarvan ook de woorden van de apostel Paulus getuigen die in zijn eerste brief aan de Tessalonicenzen schrijft: “Weest altijd blij. Bidt zonder ophouden” (1 Tess. 5, 16-17) Vgl. Ef. 6, 18 . Het christelijk gebed, deelname aan het gebed van Jezus, is bij uitstek een kinderlijke ervaring, zoals de woorden van het Onze Vader getuigen, het familiegebed – het “wij” van de kinderen van God, van de broeders en zusters – dat tot de gemeenschappelijke Vader spreekt. Een houding van gebed aannemen betekent dus ook voor broederlijkheid open staan. Alleen met het “wij” kunnen wij het Onze Vader opzeggen. Openen wij ons dus voor de broederlijkheid die volgt uit het feit kinderen te zijn van de ene hemelse Vader en uit de bereidheid tot vergeving en verzoening.