H. Paus Johannes Paulus II - 7 december 1990
Laten de missionarissen van hun kant nadenken over de plicht tot de heiligheid die de gave van de roeping van hen verlangt, zich van dag tot dag geestelijk vernieuwen en ook hun doctrinaire en pastorale vorming bijwerken. De missionaris moet “een contemplatief in actie” zijn. Hij vindt antwoorden op de problemen in het licht van het woord van God en in het persoonlijk en gemeenschappelijk gebed. Het contact met de vertegenwoordigers van de niet-christelijke geestelijke tradities, in het bijzonder van die in Azië, heeft mijn overtuiging bevestigd dat de toekomst van de missie grotendeels afhangt van de contemplatie. Als de missionaris niet contemplatief is, kan hij Christus niet op geloofwaardige wijze verkondigen. Hij is iemand die getuigt van Godservaring en moet zoals de apostelen kunnen zeggen: “We hebben het aanschouwd (...) het woord dat leven is (...); dat verkondigen wij ook aan u” (1 Joh. 1, 1.3).
De missionaris is de mens van de zaligsprekingen. Alvorens de twaalf uit te zenden om het evangelie te verkondigen heeft Jezus hen onderricht en hun de wegen van de missie aangewezen: armoede, zachtmoedigheid, aanvaarding van lijden en vervolging, verlangen naar gerechtigheid en vrede, liefde, dus precies de in het apostolische leven verwerkelijkte zaligsprekingen Vgl. Mt. 5, 1-12 . De missionaris die volgens de zaligsprekingen leeft, ervaart en toont concreet dat het Rijk Gods reeds gekomen is en dat hij het reeds aangenomen heeft. Het kenmerk van ieder echt missieleven is de innerlijke vreugde die van het geloof komt. In een beangstigde wereld, die gebukt gaat onder vele problemen en naar pessimisme neigt, moet de verkondiger van de Blijde Boodschap een mens zijn die in Christus de ware hoop gevonden heeft.