H. Paus Johannes Paulus II - 7 december 1990
In het licht van de heilseconomie ziet de Kerk geen tegenstelling tussen de verkondiging van Christus en de dialoog tussen de godsdiensten, maar voelt zij de noodzaak deze te verenigen in het kader van haar missie ad gentes. Het is nodig dat deze twee elementen zowel hun innerlijk verband als hun onderscheid bewaren; daarom moeten zij niet worden verward noch misbruikt zich gelijkwaardig geacht, alsof zij onderling verwisselbaar waren.
Onlangs heb ik aan de bisschoppen van Azië geschreven: “Ook al erkent de Kerk graag al wat waar en heilig is in de godsdienstige tradities van het boeddhisme, het hindoeïsme en de islam, die weerspiegelingen zijn van de waarheid welke alle mensen verlicht, toch vermindert dat niet haar plicht en haar besluit om zonder aarzelen Jezus Christus te verkondigen, die de weg, de waarheid en het leven is (...). Het feit dat de volgelingen van andere godsdiensten Gods genade kunnen ontvangen en door Christus gered kunnen worden onafhankelijk van de gewone middelen die Hij heeft ingesteld, maakt hij absoluut niet de oproep ongedaan tot het geloof en het doopsel, die God voor alle volkeren wil” H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Aan de bisschoppen van Azië ter gelegenheid van de vijfde plenaire vergadering van de Federatie van de Aziatische Bisschoppenconferenties (23 juni 1999), 4. Inderdaad heeft Christus zelf “uitdrukkelijk de noodzakelijkheid van het geloof en het doopsel afgekondigd (...) en daardoor de noodzakelijkheid van de Kerk bevestigd, waarin de mensen door de poort van het Doopsel binnengaan” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 14 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 7. De dialoog moet geleid en verwerkelijkt worden met de overtuiging dat de Kerk de gewone weg van het heil is en dat alleen zij de gehele volheid van de heilsmiddelen bezit Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 3 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 7.
Hieruit vloeit de geest voort welke de dialoog moet beheersen in het kader van de missie. De gesprekspartner moet consequent zijn in zijn godsdienstige traditie en overtuiging en de openheid hebben om die van de ander te begrijpen, zonder te veinzen of zich af te sluiten, maar met waarheid, nederigheid en eerlijkheid, in de wetenschap dat de dialoog eenieder kan verrijken. Men moet beslist niet verkeerdelijk toegeeflijk of ironisch zijn, maar voor elkaar getuigenis afleggen voor een gemeenschappelijke vooruitgang op de weg van het religieuze zoeken en ervaren en tevens voor het overwinnen van vooroordelen, onverdraagzaamheid en misverstanden. De dialoog streeft naar innerlijke zuivering en bekering die, als zij in volgzaamheid aan de Geest nagestreefd worden, geestelijk vruchtbaar zullen zijn.