H. Paus Johannes Paulus II - 7 december 1990
Daartoe heb ik zelf herhaaldelijk opgeroepen en het heeft mij geleid in de ontmoetingen met de meest verschillende volkeren. De betrekking van de Kerk met de andere godsdiensten wordt ingegeven door een tweevoudig respect: “Eerbied voor de mens in het zoeken van antwoorden op de diepste levensvragen en eerbied voor de werking van de Geest in de mens” Toespraak tot vertegenwoordigers van de niet-christelijke godsdiensten te Madras (5 februari 1986): AAS 78 (1986),767; Vgl. Boodschap aan de volkeren van Azië te Manila (21 februari 1981),2-4: AAS 73 (1981),392 v.; Toespraak tot de vertegenwoordigers van de niet christelijke godsdiensten te Tokyo (24 februari 1981), 3-4: Insegnamenti IV / L (1981), 507v.. De interreligieuze ontmoeting van Assisi heeft mijn overtuiging willen bevestigen dat “ieder authentiek gebed opgewekt wordt door de Heilige Geest, die op geheimvolle wijze tegenwoordig is in het hart van iedere mens” H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Kerstontmoeting met de kardinalen en de Romeinse Curie (22 dec 1986).
Deze Geest is dezelfde als de Geest die gewerkt heeft in de menswording, het leven, de dood en de verrijzenis van Jezus en die in de Kerk werkt. Hij is dus geen alternatief voor Christus en vult niet een soort leegte op die er zou bestaan tussen Christus en de Logos, zoals soms verondersteld wordt. Al wat de Geest bewerkt in het hart van de mensen en in de geschiedenis van de volkeren, in de culturen en de godsdiensten, vervult een rol van voorbereiding op het evangelie Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 16 en verwijst naar Christus, het Woord dat vlees is geworden door de werking van de Geest, “zodat Het als de volmaakte mens allen kon redden en alles in zich recapituleren” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 45 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de Heilige Geest in het leven van de Kerk en de wereld, Dominum et vivificantem (18 mei 1986), 54.
De universele werking van de Geest moet ook niet losgemaakt worden van de bijzondere werking die Hij uitoefent in het lichaam van Christus dat de kerk is. Het is inderdaad steeds de Geest die handelt, zowel wanneer Hij de Kerk levend maakt en dringt tot het verkondigen van Christus als wanneer Hij zijn gaven zaait en ontwikkelt en alle mensen en volken en de Kerk brengt tot het ontdekken, bevorderen en ontvangen daarvan door middel van de dialoog. Iedere aanwezigheid van de Geest moet met waardering en dank aanvaard worden, maar het onderscheiden ervan is een taak van de Kerk waaraan Christus zijn Geest geschonken heeft om haar tot de volle waarheid te brengen Vgl. Joh. 16, 13 .