
H. Paus Johannes Paulus II - 7 december 1990
Als zij die het evangelie verkondigen naar buiten Jeruzalem gaan, neemt de Geest nog meer de functie van “gids” op zich in de keuze zowel van de personen als van de wegen van de zending. Zijn werking openbaart zich speciaal in de impuls die Hij aan de zending geeft, welke zich overeenkomstig de woorden van Christus inderdaad uitbreidt van Jeruzalem tot heel Judea en Samaria en tot het uiteinde der aarde.
De Handelingen geven zes samenvattingen van “missietoespraken”, die gericht zijn tot de Joden aan het begin van de Kerk Vgl. Hand. 2, 22-39 Vgl. Hand. 3, 12-26 Vgl. Hand. 4, 9-12 Vgl. Hand. 5, 29-32 Vgl. Hand. 10, 34-43 Vgl. Hand. 13, 16-41 . Deze modeltoespraken die door Petrus en Paulus zijn uitgesproken, verkondigen Jezus en roepen op om “zich te bekeren”, d.w.z. om Jezus in geloof te ontvangen en zich in Hem door de Geest te laten omvormen.
Paulus en Barnabas worden door de Geest aangespoord naar de heidenen te gaan Vgl. Hand. 13, 46-48 , wat niet zonder spanningen en problemen gaat. Hoe moeten de bekeerde heidenen hun geloof in Jezus beleven? Zijn zij gehouden aan de traditie van het jodendom en aan de wet van de besnijdenis? Op het eerste Concilie, dat in Jeruzalem de leden van verschillende kerken verenigt rondom de apostelen, wordt een beslissing genomen die, zoals men erkent, van de Geest komt: het is niet nodig dat de heiden om christen te worden zich onderwerpt aan de joodse wet Vgl. Hand. 15, 5-11. 28 . Van dat ogenblik af opent de Kerk haar deuren en wordt zij het huis waarin allen kunnen binnengaan en zich op hun gemak kunnen voelen, met behoud van eigen cultuur en tradities, mits deze niet in tegenspraak met het evangelie zijn.