H. Paus Johannes Paulus II - 7 december 1990
Christus heeft verklaard Zoon van God te zijn, innig verenigd met de Vader; als zodanig is Hij door de leerlingen erkend, terwijl Hij zijn woorden bekrachtigd heeft met wonderen en met de verrijzenis uit de doden. De Kerk biedt de mensen het evangelie aan, het profetische document dat een antwoord geeft op de eisen en de verlangens van het mensenhart: het is altijd de Blijde Boodschap. De Kerk kan niet nalaten te verkondigen dat Jezus gekomen is om het gelaat van God te openbaren en om door het kruis en de verrijzenis het heil te verdienen voor alle mensen.
Op de vraag: waarom de missie? antwoorden wij met het geloof en de ervaring van de Kerk dat zich openstellen voor de liefde van Christus de ware bevrijding is. Alleen in Hem worden wij bevrijd van iedere vervreemding en afdwaling, van de slavernij van de macht van zonde en dood. Christus is waarlijk “onze vrede” (Ef. 2, 14); “de liefde van Christus laat ons geen rust” (2 Kor. 5, 14) en geeft zin en vreugde aan ons leven. De missie is een kwestie van geloof; zij is een nauwkeurige graadmeter voor ons geloof in Christus en in zijn liefde voor ons.
Er bestaat nu de verleiding om het christendom te reduceren tot een menselijke wijsheid, tot een soort wetenschap om goed te leven. In een sterk geseculariseerde wereld heeft een “geleidelijke secularisatie van het heil” plaatsgevonden, waarbij men wel voor de mens opkomt, maar voor een gehalveerde mens die gereduceerd is tot zijn horizontale dimensie. Wij weten daarentegen dat Jezus gekomen is om het integrale heil te brengen dat heel de mens en alle mensen omvat, en om hen open te stellen voor de wonderbare horizonten van het kindschap Gods.
Waarom de missie? Omdat aan ons, zoals aan Sint Paulus, “de genade is gegeven de heidenen de ondoorgrondelijke rijkdom van de Christus te verkondigen” (Ef. 3, 8). De nieuwheid van leven in Hem is de Blijde Boodschap voor de mens van alle tijden; alle mensen worden daartoe geroepen en zijn daarvoor bestemd. Allen zoeken haar inderdaad, zij het soms op onduidelijke wijze, en hebben het recht om de waarde van die gave te kennen welke voor allen toegankelijk moet zijn. De Kerk, en iedere christen in haar, kan deze nieuwheid en rijkdom, die ontvangen is van de goddelijke goedheid om aan alle mensen meegedeeld te worden, niet verbergen en voor zichzelf houden.
Daarom komt de missie behalve uit de formele opdracht van de Heer ook voort uit de diepe eisen van het leven van God in ons. Zij die ingelijfd zijn in de katholieke Kerk moeten zich bevoorrecht voelen en juist hierom meer verplicht om te getuigen van het geloof en het christelijke leven als dienst aan de broeders en als aan God verschuldigd antwoord. Zij dienen "te bedenken, dat zij hun verheven levensstaat niet aan hun eigen verdiensten maar aan een bijzondere genade van Christus te danken hebben. Indien zij aan die genade niet beantwoorden met gedachte, woord en werk, zullen ze geenszins gered, maar veeleer strenger veroordeeld worden" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 14.