Inderdaad, toen Christus de Heer
”na Zijn overwinning op den angel des doods” voor de gelovigen het rijk des hemels had ontsloten, brak voor het mensdom een nieuwe, een betere tijd aan. Immers, zoals in den vroegen morgen de zon, opstijgend achter de hoge toppen der bergen, de nevels en dampen uiteendrijft, en licht en kleur en leven terugbrengt: zo verdrijft Jezus Christus, levend uit het graf verrijzend,
”de misdaden, wast Hij de schulden af,... geeft Hij de onschuld weer aan hen die vielen,... de blijdschap aan de bedroefden, verdrijft Hij den haat en maakt Hij tot eendracht bereid…” De apostelen hadden te voren vol vreze en beven hun Meester in de steek gelaten; maar toen zij in blijde verbazing Zijn overwinning over de macht der onderwereld aanschouwende, versterkten zij hun wankelend geloof en wekten zij in hun hart de bijna uitgedoofde vlam der goddelijke liefde weer op. Steunend op de kracht uit den hoge, geholpen door de genade uit den hoge, maakten zij zich op, om dat nieuwe geestelijke leven, dat zij van Jezus Christus ontvangen hadden, aan alle anderen mede te delen, en om geheel de aarde te gaan veroveren niet met bloedige wapenen, maar met de waarheid en de liefde. Zoo
”ging” dan ook
”hun stem over heel de aarde, en hun woorden tot aan de grenzen der wereld.”H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990) Dorpen, steden en dicht bevolkte centra werden wakker door het aanbreken van het nieuwe licht, werden uit den dommel geschud door een nieuwen ademtocht der liefde en voelden behoefte aan levensvernieuwing. En overal waar de apostelen hun heilige schreden zetten, daar vangt als een nieuwe lente aan, daar ontluiken wonderschone bloemen van heiligheid en ademen haar zoeten geur uit: onoverwinnelijke belijders van het christelijk geloof, blanke maagden, die de lelie harer kuisheid onbesmet bewaren, dappere martelaren, die de zegepalmen wijden met hun bloed. Ja zoo ontelbare martelaren, die vooral in deze heilige stad, de hoofdstad van het Romeinse rijk en van de christenheid, de grondslagen der katholieke Kerk met hun bloed hebben verstevigd; die hunkerend naar dood en zegepraal de brullende leeuwen zoo onvervaard tegemoet traden, dat men de prachtige woorden van den H. Ignatius, bisschop van Antiochië, een ieder hunner in den mond mag leggen:
”Ik ben de tarwe Christi; moge ik door de tanden der wilde dieren worden gemalen, om een zuiver brood te worden!”