Paus Benedictus XVI - 28 november 2010
Vandaag op de Eerste Zondag van de Advent begint de Kerk een nieuw kerkelijk jaar, een nieuwe weg van het geloof, die enerzijds de gebeurtenissen van Jezus Christus gedenkt en zich anderzijds opent voor de definitieve vervulling daarvan. En juist vanuit dit tweeledig perspectief leeft de Adventtijd, waarbij zij zowel naar de eerste komst van de Zoon van God kijkt, toen Hij geboren werd van de Maagd Maria, als ook naar Zijn glorierijke wederkomst, wanneer Hij terug komt “om te oordelen de levenden en de doden”, zoals we in de 1e Concilie van Constantinopel
Credo van Nicea - Constantinopel
(31 juli 381) zeggen. Over dit fascinerende thema van de “verwachting” wil ik graag kort ingaan, omdat het om een uiteindelijk diep menselijk aspect gaat, waarbij het geloof, om zo te zeggen, één wordt met ons leven en ons hart.
De verwachting, het wachten is een dimensie, die door ons hele persoonlijke gezins- en sociale bestaan heen gaat. De verwachting is iets dat in duizenden situaties zich voordoet, van de kleinste en banaalste tot aan de belangrijkste, die ons geheel en al in beslag nemen. Denken we hierbij o.a. aan het in verwachting zijn van een kind bij een echtpaar; denken we aan een familielid of een vriend, die van verre gaat komen, om ons te bezoeken; denken we aan de verwachting van een jongere op de uitslag van een beslissend tentamen of een sollicitatiegesprek; aan het wachten in de affectieve betekenis van het woord in de ontmoeting van geliefden, bij het wachten op een antwoord op een brief of op het accepteren van vergeving.
Men kan zeggen dat de mens leeft, zolang hij iets verwacht, zolang in zijn hart de hoop levendig is. En aan zijn verwachtingen herkent men de mens: onze morele en geestelijke “status” kan daaraan afgemeten worden, wat wij verwachten, wat wij hopen.
Ieder van ons kan dus in het bijzonder in deze tijd, waarbij wij ons op Kerstmis voorbereiden, vragen: ‘En ik, wat verwacht ik? Waarnaar streeft mijn hart op dit moment van mijn leven?’ en diezelfde vraag kan ook op het vlak van de familie, de samenleving, het land gesteld worden. 'Welke gemeenschappelijke verwachting hebben we? Wat verenigd ons streven, wat hebben we gemeenschappelijk?' In deze tijd, die voorafging aan de geboorte van Jezus, was in Israël de verwachting op de Messias heel sterk, dat wil zeggen van de Gezalfde, een nakomeling van Koning David, die het volk eindelijk van het morele en politieke juk zou bevrijden en het rijk van God zou stichten. Echter niemand had zich er een voorstelling gemaakt, dat de Messias geboren zou worden uit een eenvoudige maagd, zoals Maria was, de verloofde van Jozef, de rechtvaardige. Zelfs zij had er nooit aan gedacht en toch was in haar hart de verwachting van de Heiland zo groot, was haar geloof en haar hoop zo brandend, dat Hij in haar een waardige moeder kon vinden. Verder had God zelf haar voor alle tijden voorbereid. Daarin is de geheimnisvolle afspraak gelegen tussen de verwachting van God en die van Maria, het schepsel, dat “vol van genade” en geheel transparant voor het plan van de liefde van de Hoogste is.
Leren we van Haar, de vrouw van de Advent, om alle dagen met een nieuwe geest vorm te geven, met het gevoel van de diepe verwachting, die alleen het komen van God kan vervullen.