H. Paus Paulus VI - 5 oktober 1965
Eerbiedwaardige broeders,Op dezelfde plaats, van waaruit wij onze reis over de oceaan aanvingen, mogen wij deze thans, dank zij Gods goedheid, gelukkig besluiten. Wij hebben aan de speciale vergadering van de Organisatie der Verenigde Naties de boodschap van vrede overgebracht, waarmee dit heilig Concilie ons belast had. Wij hebben het woord gericht tot de leden van deze grote Internationale organisatie, waarin meer dan honderd staten vertegenwoordigd zijn, om hun gemeenschappelijke inspanning voor eensgezindheid en vrede te versterken en hen aan te sporen het werk voort te zetten, dat twintig jaar geleden begonnen werd en dat tot doel heeft oorlogen te voorkomen en conflicten tussen de volken op vreedzame en eervolle wijze te beslechten, om oplossingen te zoeken voor de noden en het kwaad dat een harmonieuze maatschappelijke vooruitgang belemmert. Wij hebben hen erop gewezen dat het, om een zo ernstige, langdurige en omvangrijke taak tot een goed einde te brengen, noodzakelijk is, dat wij ons laten leiden door de wijsheid van God, welke wij door Christus deelachtig geworden zijn.
Het is niet nodig u te vertellen met hoeveel hoffelijkheid wij ontvangen zijn en met hoeveel eerbied men naar ons woord geluisterd heeft. Evenmin hoeven wij te spreken over de overweldigende belangstelling en de ontroerende hartelijkheid, waarmee onze dierbare en trouwe kinderen van deze Amerikaanse wereldstad ons omringd hebben; dit alles hebt gijzelf uitgebreid kunnen zien op uw televislescherm. Het is u bekend alsof gijzelf tegenwoordig zijt geweest bij dit dubbel uitzonderlijke evenement: het eerste bezoek van een Paus van Rome aan het land, dat Christoforus Columbus bijna vijf eeuwen geleden ontdekte en openlegde voor handelsbetrekkingen met de oude wereld, én de eerste ontmoeting van een opvolger van Petrus en plaatsbekleder van Christus met de officiële vertegenwoordigers van bijna alle volken der aarde, waarbij dezen vol aandacht luisterden naar de woorden van het hoofd van katholieke Kerk.
Ons bezoek was een bliksembezoek; ons verblijf in dat werelddeel was uiterst kort, maar de reden van onze onderneming is alleszins de belangstelling waard: het is de zaak van de vrede in de wereld.
Wij danken de Heer, eerbiedwaardige broeders, dat ons het geluk te beurt gevallen is de boodschap van de vrede in zekere zin te verkondigen aan de mensen van de gehele wereld. Nog nooit in de wereldgeschiedenis heeft de evangelische boodschap een groter gehoor gehad, en, wij mogen wel zeggen, nooit is zij gretiger en bereidwilliger aanhoord. Nooit leek het duidelijker dat deze boodschap de stem van de hemelse barmhartigheid te zamen met de smeekbede van de aarde vertolkt, waaruit blijkt dat Gods mysterieuze plannen met de mensheid volkomen overeenstemmen met de diepste verlangens van de mensen zelf. En nooit is daarom de zending van de Kerk, middelares tussen God en de mensen, meer gerechtvaardigd, meer door God gewild, meer eigentijds dan thans.
Het spijt ons, dat onze nederige persoon als vertolker van een zo schitterend gebeuren heeft moeten fungeren (maar heeft God niet altijd voor het volbrengen van de grote dingen, die in het verleden geschied zijn, werktuigen gekozen die in geen enkele verhouding stonden tot het gewicht en het effect van deze dingen?). Het spijt ons, maar onze vreugde om de profetische betekenis van onze zending mag er niet minder om zijn. In de naam van Christus hebben wij de vrede gepredikt aan de mensen.
Nu is het uur gekomen, om ons te bezinnen op de subjectieve consequenties van onze onderneming, en met deze gedachte willen wij onze reis besluiten.
Gij weet dat het verkondigen van een woord grote verplichtingen oplegt aan degenen, die dat woord verkondigen: de plicht om te leven en te handelen in overeenstemming met het eigen woord, de plicht van solidariteit, de plicht om een voorbeeld te geven. Een woord, dat niet bekrachtigd wordt door de daadwerkelijke wil om het voor zichzelf en door zichzelf te realiseren, is immers waardeloos. Een woord ontleent zijn gezag aan de waarheid, welke het vertolkt, zeker, maar menselijkerwijs ontleent een woord zijn grootste doeltreffendheid aan de wijze, waarop degene, die het verkondigt, het zelf in praktijk brengt. Woorden wekken, maar voorbeelden trekken. Dit geldt ook voor de verkondiger van het evangelie. Ernstige verplichtingen vloeien derhalve voor ons voort uit het feit, dat wij de vrede zijn gaan verkondigen. Meer dan ooit moeten wij van nu af werken voor de vrede. Door het feit, dat de katholieke Kerk, bij monde van ons, op plechtige wijze de zaak van de vrede is gaan bepleiten, heeft zij de hoge plicht op zich genomen deze zelfde zaak naar best vermogen te dienen.
Het is zeker niet onze taak, noch onze bedoeling ons te begeven op politiek of economisch terrein, waar de tijdelijke orde geschapen moet worden waarop de maatschappelijke vrede gebaseerd is; maar wij kunnen en moeten meehelpen aan de opbouw van de maatschappelijke vrede door een voortdurende morele en in zekere zin nl. door actieve naastenliefde ook materiële en reële steun.
Is ons oecumenisch concilie op ditzelfde ogenblik niet reeds druk doende te bestuderen hoe de betrekkingen tussen de katholieke Kerk en de moderne wereld verbeterd en effectiever gemaakt kunnen worden? Wij zijn daardoor reeds bezig bij te dragen tot het tot stand komen van de vrede, en onze bijdrage zal zeker nog doeltreffender, nog waardevoller worden, wanneer wij allen, overtuigd als wij zijn dat ware vrede berust op rechtvaardigheid, onszelf maken tot pleitbezorgers van de gerechtigheid; omdat het gerechtigheid is, waaraan de wereld zo'n grote behoefte heeft, en omdat het Gods wil is, dat wij "hongeren en dorsten naar gerechtigheid". En ook omdat wij weten dat de gerechtigheid progressief is en dat, naarmate de samenleving verder ontwikkelt, het bewustzijn van zijn onvolmaakte samenstelling ontwaakt en ten hemel schreiende tegenstellingen, die de mensheid nog steeds kwellen, aan het licht treden. Is niet juist dit bewustzijn van de ongelijkheid der klassen, van tegenstellingen tussen de naties de ergste dreiging voor het verbreken van de vrede ? Al deze dingen zijn u bekend. En daarom vormen zij voor ons een aansporing om opnieuw te bezien wat wij kunnen doen om de problemen tot een oplossing te brengen: de toestand van de volken in de ontwikkelingslanden moet onderwerp zijn van onze voortdurende zorg, beter gezegd, onze liefde voor de armen in de wereld en er zijn nog eindeloze legioenen armen moet groter, actiever en edelmoediger worden.
Ook op godsdienstig en zedelijk gebied moeten wij de consequenties trekken: wij moeten ons geloof stellen in dienst van de liefde, zowel in de oecumenische discussie als in onze geestelijke en maatschappelijke omgang met de mensen van goede wil van elk ras en elk geloof. Dit is immers ook een bijdrage tot de vrede, en staat dit niet reeds in ons program?
Daarom moeten wij ons program met nog groter ijver bestuderen en in toepassing brengen, want het feit, dat wij voor de vrede pleiten, verplicht ons ertoe al onze krachten voor de vrede in te zetten. Moge de Heer ons helpen om de getuigenis van het woord te laten volgen door de getuigenis van de daad.
En