Paus Benedictus XVI - 6 oktober 2008
Op het einde: «Omni consummationi vidi finem, latum praeceptum tuum nimis» (Aan alles, hoe volmaakt ook, zag ik een einde, (maar) uw gebod is grenzeloos ruim, (Ps. 119, 96)). Alle menselijke dingen, alle dingen die wij kunnen uitvinden en kunstig scheppen, zijn eindig. Ook alle menselijke religieuze ervaringen zijn eindig, ze tonen enkel een aspect van de werkelijkheid, omdat ons wezen eindig is en altijd slechts een deel, enkele elementen begrijpt: «latum praeceptum tuum nimis». Alleen God is oneindig. En daarom is ook zijn Woord universeel; het kent geen grenzen. Als wij dus Gods Woord binnentreden, betreden we werkelijk het goddelijk universum. We verlaten de beperktheid van onze ervaringen en treden een werkelijkheid binnen die echt universeel is. Als we in gemeenschap treden met het Woord van God, komen we binnen in de gemeenschap van de Kerk, die het Woord van God beleeft. We komen niet binnen in een kleine groep, in het reglement van een kleine groep, maar we verlaten onze beperktheden. We treden naar buiten naar de verte, naar de echte verte van de enige waarheid, de grote waarheid van God. We zijn werkelijk in het universele. En zo treden we naar buiten tot in de gemeenschap van alle broeders en zusters, van de ganse mensheid, omdat in ons hart het verlangen verborgen zit naar het Woord van God dat één is. Daarom zijn ook de evangelisatie, de verkondiging van het Evangelie en de missie niet een soort kerkelijk kolonialisme, waarmee we anderen in onze groep willen inlijven. Ze betekenen wel: uit de beperkingen van elke afzonderlijke cultuur naar buiten treden, op weg naar de universaliteit, die allen verbindt en verenigt, en die ons allen tot broeders maakt. Bidden wij opnieuw dat de Heer ons helpt om de ‘verre einder’ van zijn Woord echt binnen te treden, en om zo onze blik te openen voor de universele horizon van de mensheid, die ons met al onze verscheidenheden samenbrengt.