• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

MEDITATIE BIJ DE TERTS, TEVENS HET BEGIN VAN DE BERAADSLAGINGEN
Bij de opening van de 12e Bisschoppensynode over de het Woord van God

Dierbare Broeders in het Bisschopsambt,
Dierbare broeders en zusters,

Aan het begin van onze Synode stelt het Getijdengebed ons een stukje voor van de grote Psalm 119 (lamed vs. 89-96) over het Woord van God: een lofzang op zijn Woord, uitdrukking van de vreugde van Israël, omdat het volk dit Woord mocht kennen, en daardoor Gods wil en zijn gelaat mocht erkennen. Met u wil ik enkele verzen van dit Psalmgedeelte overwegen.

Het begint zo: «In aeternum, Domine, verbum tuum constitutum est in caelo... firmasti terram, et permanet» (Voor eeuwig, Heer, staat uw woord in de hemel vast… U hebt de aarde gegrondvest en zij houdt stand, (Ps. 119, 89.90)). Hier wordt gesproken over de stevigheid van Gods Woord. Het is echt stevig, het is de ware werkelijkheid waarop men zijn leven kan baseren. Herinneren we ons het woord van Jezus dat het woord van deze Psalm verder zet: “Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen nooit verdwijnen” (Lc. 21, 33). Menselijk gesproken, is het woord, ons menselijk woord, bijna niets in de werkelijkheid, slechts een zucht. Nauwelijks uitgesproken, verdwijnt het al. Het lijkt niets te zijn. En toch heeft het menselijk woord een ongelooflijke kracht. Er zijn de woorden die later geschiedenis maken, er zijn de woorden die vorm geven aan de gedachten, de gedachten waaruit het woord voortkomt. ‘t Is het woord, dat aan de geschiedenis, aan de werkelijkheid vorm geeft.

Des te meer is het Woord van God de grondslag van alles, het is de ware werkelijkheid. En als wij realistisch willen zijn, moeten we juist met deze realiteit rekening houden. We moeten ons losmaken van de opvatting, dat de stof, de concrete dingen die men kan aanraken, de stevigste en veiligste werkelijkheid zijn. Op het einde van de Bergrede spreekt de Heer over twee mogelijkheden om het huis van het eigen leven op te bouwen: op het zand of op de rots. Op het zand bouwt diegene die alleen op zichtbare en tastbare dingen bouwt, op het succes, op de carrière, op het geld. Voor hem zijn dat schijnbaar de ware werkelijkheden. Maar op zekere dag zal dat alles verdwijnen. Dat zien we nu bij de ineenstorting van de grote banken: dat geld verdwijnt, het is niets meer. En zo zijn al deze dingen – die aanzien worden als de ware werkelijkheid, waarop men zich kan verlaten – eigenlijk tweederangs werkelijkheden. Wie zijn leven op deze werkelijkheden bouwt, op het materiële, op het succes, op alles wat blinkt, die bouwt op zand. Alleen het Woord van God is de grondslag van heel de werkelijkheid, het is zo stevig als de hemel, ja steviger dan de hemel; het is de werkelijkheid. Bijgevolg moeten wij onze opvatting van realisme veranderen. Realist is diegene, die in het Woord van God, in deze schijnbaar zo kwetsbare werkelijkheid, de grondslag van alles erkent. Realist is diegene, die zijn leven bouwt op deze grondslag die eeuwig blijft. En zo nodigen deze eerste verzen van de Psalm ons uit, te ontdekken wat de ware werkelijkheid is, om op die manier de grondslag van ons leven te vinden en daarop het leven te bouwen.

In het volgende vers wordt gezegd: «Omnia serviunt tibi» (Alles is aan U onderworpen, (Ps. 119, 91)). Alle dingen komen voort uit het Woord, ze zijn een schepping van het Woord. “In het begin was het Woord” (Joh. 1, 1). Bij de aanvang sprak de hemel. En zo is de werkelijkheid uit het Woord ontstaan, ze is “creatura Verbi” (schepsel van het Woord). Alles is door het Woord geschapen en alles is ertoe geroepen, het Woord te dienen. Dat betekent dat uiteindelijk de ganse schepping ertoe bestemd is, ontmoetingsplaats tussen God en zijn schepsel te worden, een plaats waar de liefde van het schepsel de goddelijke liefde beantwoordt, een plaats waarop de geschiedenis van de liefde tussen God en zijn schepsel zich ontwikkelt. «Omnia serviunt tibi». De heilsgeschiedenis is geen onbeduidende gebeurtenis op een kleine planeet in de onmetelijkheid van het heelal. Zij is niet ergens iets nietigs, dat toevallig op een afgelegen planeet plaats vindt. Neen, zij is de drijfveer van alles, het motief van de schepping. Alles werd geschapen om deze geschiedenis mogelijk te maken, de ontmoeting tussen God en zijn schepsel. In dit opzicht gaan de heils- en verbondsgeschiedenis de schepping vooraf. In de Hellenistische periode heeft het Jodendom de voorstelling ontwikkeld, dat de Thora de schepping van de materiële wereld zou zijn voorafgegaan. Deze materiële wereld zou enkel geschapen zijn om een omkadering te geven aan de Thora, aan dat Woord van God dat een antwoord uitlokt en liefdesgeschiedenis wordt. Hier schemert het mysterie van Christus reeds op geheimzinnige wijze door. Datzelfde willen Paulus’ brieven aan de Efeziërs en aan de Korintiërs ons zeggen: Christus is de prototypos, de eerstgeborene van de schepping, de idee waarvoor het heelal uitgedacht werd. Hij neemt alles in zich op. En wij treden binnen in die beweging van het heelal, door ons met Christus te verenigen. Je kan zeggen dat terwijl de materiële schepping de voorwaarde voor de heilsgeschiedenis is, de verbondsgeschiedenis de ware oorzaak is voor het ontstaan van de kosmos. We raken de wortels van het bestaan, als we aan het mysterie van Christus toekomen, aan zijn levend woord, dat het doel van de ganse schepping is. «Omnia serviunt tibi». Als we de Heer dienen, verwezenlijken we het doel van het zijn, het doel van ons eigen bestaan.

Laten we nu een sprong maken: «Mandata tua exquisivi» (Steeds heb ik uw geboden gezocht, (Ps. 119, 94)). Wij zijn altijd op zoek naar het Woord van God. Dat is niet simpelweg aanwezig in ons. Als we bij de letter blijven steken, hebben wij het Woord van God niet noodzakelijk echt verstaan. Het gevaar bestaat dat wij enkel de menselijke woorden zien, en daarachter de ware spreker, de heilige Geest, niet vinden. In de Bijbelse woorden kunnen wij maar niet het goddelijk Woord ontdekken. In deze samenhang herinnert de heilige Augustinus ons aan de schriftgeleerden en farizeeërs, die bij de aankomst van de Wijzen uit het oosten door Herodes ondervraagd worden. De koning wil weten waar de Verlosser van de wereld zou geboren worden. Zij weten het en geven het juiste antwoord: in Bethlehem. Het zijn grote specialisten die alles weten. En toch zien ze de werkelijkheid niet, ze kènnen de Verlosser niet. Sint Augustinus zegt: zij wijzen ànderen de weg, maar komen zelf niet in beweging! Dat is ook een groot gevaar voor ons, als we de heilige Schrift lezen: we blijven staan bij de menselijke woorden, woorden uit het verleden, geschiedenis van het verleden, en we ontdekken maar niet het tegenwoordige in dat verleden: de heilige Geest die ons vandaag aanspreekt doorheen die oude woorden. Zo treden we niet binnen in de innerlijke beweging van Gods Woord, dat in menselijke woorden de goddelijke woorden wegstopt en dan weer voor ons onthult. Daarom is dit “exquisivi”, dit zoeken altijd nodig. Wij moeten in de menselijke woorden steeds op zoek gaan naar Gods Woord.

Bijgevolg is de exegese, de ware lezing van de heilige Schrift, niet alleen een literair verschijnsel, niet louter de lectuur van een tekst. Het is de grote beweging van mijn bestaan. Het is zich op weg begeven naar het Woord van God, dat in menselijke woorden aanwezig is. Alleen als we gelijkvormig worden aan het mysterie van God, aan de Heer die het Woord is, kunnen we de binnenkant van het Woord betreden en in de menselijke woorden echt Gods Woord vinden. Bidden we de Heer dat Hij ons helpt zoeken, niet alleen met ons verstand maar met heel ons bestaan, om het goddelijk Woord te vinden.

Op het einde: «Omni consummationi vidi finem, latum praeceptum tuum nimis» (Aan alles, hoe volmaakt ook, zag ik een einde, (maar) uw gebod is grenzeloos ruim, (Ps. 119, 96)). Alle menselijke dingen, alle dingen die wij kunnen uitvinden en kunstig scheppen, zijn eindig. Ook alle menselijke religieuze ervaringen zijn eindig, ze tonen enkel een aspect van de werkelijkheid, omdat ons wezen eindig is en altijd slechts een deel, enkele elementen begrijpt: «latum praeceptum tuum nimis». Alleen God is oneindig. En daarom is ook zijn Woord universeel; het kent geen grenzen. Als wij dus Gods Woord binnentreden, betreden we werkelijk het goddelijk universum. We verlaten de beperktheid van onze ervaringen en treden een werkelijkheid binnen die echt universeel is. Als we in gemeenschap treden met het Woord van God, komen we binnen in de gemeenschap van de Kerk, die het Woord van God beleeft. We komen niet binnen in een kleine groep, in het reglement van een kleine groep, maar we verlaten onze beperktheden. We treden naar buiten naar de verte, naar de echte verte van de enige waarheid, de grote waarheid van God. We zijn werkelijk in het universele. En zo treden we naar buiten tot in de gemeenschap van alle broeders en zusters, van de ganse mensheid, omdat in ons hart het verlangen verborgen zit naar het Woord van God dat één is. Daarom zijn ook de evangelisatie, de verkondiging van het Evangelie en de missie niet een soort kerkelijk kolonialisme, waarmee we anderen in onze groep willen inlijven. Ze betekenen wel: uit de beperkingen van elke afzonderlijke cultuur naar buiten treden, op weg naar de universaliteit, die allen verbindt en verenigt, en die ons allen tot broeders maakt. Bidden wij opnieuw dat de Heer ons helpt om de ‘verre einder’ van zijn Woord echt binnen te treden, en om zo onze blik te openen voor de universele horizon van de mensheid, die ons met al onze verscheidenheden samenbrengt.

Keren we tenslotte nog even terug naar een voorafgaand vers: «Tuus sum ego: salvum me fac» (Ik ben van U, red mij, (Ps. 119, 94)). De Italiaanse tekst vertaalt: “Ik ben de uwe”. Het woord van God is als een ladder, waarmee we kunnen opstijgen en met Christus ook in de diepte van zijn liefde kunnen afdalen. Het is een ladder om bij het goddelijk Woord te geraken door de woorden: “Ik ben de uwe”. Het Woord heeft een gezicht, het is een persoon, Christus. Voordat wij kunnen zeggen: “Ik ben de uwe”, heeft Hij al tot ons gezegd: “Ik ben de uwe”. Met een citaat uit Psalm 40 zegt de Brief aan de Hebreeën: “Maar U hebt Mij een lichaam bereid... Toen heb Ik gezegd: Hier ben Ik” (Hebr. 10, 5.7). Om te komen liet de Heer zich een lichaam klaar maken. Door zijn menswording heeft Hij gezegd: Ik ben de uwe. En in het Doopsel heeft Hij tot mij gezegd: Ik ben de uwe. In de heilige Eucharistie zegt Hij het telkens opnieuw, opdat wij zouden kunnen antwoorden: Heer, ik ben de uwe. Op de weg naar het goddelijk Woord – als wij het mysterie van zijn menswording, van zijn nabijheid binnentreden – willen wij ons zijn wezen eigen maken en ons van ons eigen bestaan ontdoen, door ons weg te schenken aan Hem die zich aan ons geschonken heeft.

“Ik ben de uwe”. Bidden we de Heer, dat we kunnen leren, dit woord met heel ons bestaan te zeggen. Zo zullen we in het hart van Gods Woord zijn; zo zullen we gered worden.

Document

Naam: MEDITATIE BIJ DE TERTS, TEVENS HET BEGIN VAN DE BERAADSLAGINGEN
Bij de opening van de 12e Bisschoppensynode over de het Woord van God
Soort: Paus Benedictus XVI - Toespraak
Auteur: Paus Benedictus XVI
Datum: 6 oktober 2008
Copyrights: © 2008, Libreria Editrice Vaticana
Vert. vanuit het Italiaans: Hugo Maes pr.; alineaverdeling en -nummering: redactie
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test