H. Paus Paulus VI - 13 juni 1974
Het behoort tot een hechte traditie van de kerk, dat de gelovigen die, geleid door godsdienstig en kerkelijk aanvoelen, zo actief mogelijk aan het eucharistisch offer deelnemen, hieraan als het ware een eigen offer toevoegen, om op deze wijze zorg te dragen voor zichzelf, de noden van de kerk, en vooral het onderhoud van de bedienaren. Dit geschiedt in de geest van de woorden van de Heer: de arbeider is zijn loon waard (Lc. 10, 7), waar de apostel Paulus in de Eerste Brief aan Timóteus (1 Tim. 5, 18) en in de Eerste Brief aan de Korintiërs (1 Kor. 9, 7-14) aan herinnert.
Dit gebruik, waardoor de gelovigen nauwer worden verbonden met de zich als offergave aanbiedende Christus en er daardoor overvloediger vruchten van plukken, wordt door de kerk niet alleen goedgekeurd, maar tevens aangemoedigd, aangezien zij meent, dat . dit als het ware een teken van de verbintenis van de gedoopte mens met Christus is en van de gelovige met de priester, die zijn dienstwerk tot het welzijn van die gelovige uitoefent.
Om die zin steeds zuiver te bewaren en mogelijke misbruiken te voorkomen, zijn er in de loop der eeuwen regels vastgelegd die beogen de eredienst die de gelovigen God vrijgevig willen brengen ook met toewijding en grootmoedigheid te doen uitvoeren. Maar omdat het vanwege de tijdsomstandigheden moreel gesproken niet altijd mogelijk - en daarom ook niet billijk - is om vroeger aanvaarde zware Jasten geheel ten uitvoer te brengen, acht de kerk het in die gevallen noodzakelijk een evenredig deel van die lasten te laten vallen; maar tegelijk streeft ze ernaar om hierin consequent te werk te gaan en het vertrouwen van de schenkers niet te beschamen.
Vooral in het besef, dat de regels betreffende de, misstipendia - het gaat hierom een netelig probleem dat een voorzichtig beleid vraagt - om een eensluidende herziening vragen, hadden wij in een Raad voor de Openbare Aangelegenheden - Staatssecretariaat
Over Misstipendia (29 november 1971) (AAS, 63, 1971, blz. 841), voorlopig alle beslissingen omtrent de reductie, de samenvoeging en de verandering van Misstipendia aan onszelf voorbehouden en met ingang van 1 februari 1972 alle faculteiten, aan wie en op welke wijze ook verleend, opgeschort.
Maar nu er een aantal beginselen zijn aanvaard met betrekking tot de belangrijkste punten die tot die bepaling aanleiding hadden gegeven, menen wij, dat de tijd is gekomen om een eind te maken aan dat voorbehoud. Om de nieuwe regeling hechte fundamenten te geven en verkeerde interpretaties ervan te vermijden, die op gewettigde vroegere concessies zouden kunnen steunen, lijkt het verstandig al wat er van de vroegere faculteiten nog over is thans op te heffen.
Maar om tegemoet te komen in de noden waarin onze broeders in het bisschopsambt soms hebben te voorzien en rekening houdend met de ervaring die zij hebben verkregen bij de toepassing van de faculteiten welke hun door de motu proprio's 'H. Paus Paulus VI - Motu Proprio
Pastorale Munus
Over de verplichtingen en privileges verbonden aan het Bisschopsambt
(30 november 1963)' en 'H. Paus Paulus VI - Motu Proprio
De Episcoporum muneribus
NORMAE EPISCOPIS IMPERTIUNTUR AD FACULTATEM DISPENSANDI SPECTANTES (15 juni 1966)' AAS, 58, 1966, blz. 467-4 72 (Katholiek Archief 21 (1966), 1306-1311) zijn verleend, achten wij het dienstig om hen die samen met ons aan het pastorale ambt in de Kerk deelnemen enkele faculteiten te verlenen.