H. Paus Johannes Paulus II - 21 augustus 1996
Echter, de dringende behoefte om migranten te gaan helpen in de precaire situaties, waarin zij dikwijls leven, mag de verkondiging van de uiteindelijke realiteit waarop christelijke hoop is gefundeerd niet belemmeren. Evangeliseren is aan iedereen de hoop te brengen, die er in ons is. Vgl. 1 Pt. 3, 15
De huidige wereld, getekend door onrechtvaardigheid en egoïsme, toont niettemin een verrassende betrokkenheid ter verdediging van zwakken en armen. In de voorbije jaren is er onder christenen een verlangen naar solidariteit ontstaan, een verlangen dat spoort met een effectiever getuigenis van het evangelie van barmhartigheid. Liefde en dienstverlening aan de armen mogen echter niet leiden tot onderwaardering van de behoefte aan geloof, waardoor een kunstmatige scheiding ontstaat in het enige gebod, dat ons uitnodigt om tegelijkertijd God èn onze naaste lief te hebben. Vgl. Mt. 22, 36-40
De verplichting van de kerk ten opzichte van migranten en vluchtelingen kan niet louter en alleen beperkt blijven tot het organiseren van structuren van gastvrijheid en solidariteit. Deze houding zou de rijken uitsluiten van de kerkelijke roeping, in de eerste plaats afgekondigd om het geloof over te brengen, dat “krachtiger wordt, als het aan anderen gegeven wordt”. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 2
Aan het einde van ons leven zullen we beoordeeld worden op liefde, op de daden van barmhartigheid, die we aan de “geringsten” van onze broeders en zusters hebben verricht, Vgl. Mt. 25, 31-45 maar ook op de moed en getrouwheid, waarmee we van Christus getuigd hebben. In het evangelie staat: “Ieder die Mij bij de mensen belijdt, hem zal Ik ook als de mijne erkennen bij Mijn Vader die in de hemel is” (Mt. 10, 32).
Voor christenen vindt alle handelen zijn oorsprong en vervulling in Christus: de gedoopte wordt gedreven door de liefde voor Hem en is zich er van bewust dat het welslagen van zijn daden afhangt van het feit dat hij Hem toebehoort: ”…want los van mij kunt gij niets” (Joh. 15, 5). In navolging van Jezus en de apostelen, die de prediking van het Rijk Gods laten volgen door concrete tekenen van de verwezenlijking ervan, Vgl. Hand. 1, 1 Vgl. Mc. 6, 30 evangeliseert de christen door woord en daad, beide vruchten van het geloof in Christus. Door middel van daden drukt de christen zijn ‘werkende geloof’ uit, door middel van woorden zijn ‘sprekende geloof’. Zoals er geen evangelisatie kan zijn zonder daarbij behorende werken van barmhartigheid, zo is er geen authentieke barmhartigheid zonder de geest van het evangelie: deze twee aspecten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.