Paus Benedictus XVI - 21 september 2010
De Kerk heeft de plicht altijd en overal het evangelie van Jezus Christus te verkondigen. Hij, de eerste en hoogste evangelisator, gaf op de dag van zijn opgaan naar de Vader zijn apostelen de opdracht: “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en leert hen te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mt. 28, 19-20). Trouw aan deze opdracht, is de Kerk, het volk dat God zich heeft verworven om de roemvolle daden van Hem te verkondigen (1 Pt. 2, 9), vanaf de dag van Pinksteren, waarop zij de Heilige Geest geschonken heeft gekregen Vgl. Hand. 2, 14 , nooit moe geworden de hele wereld de schoonheid van het evangelie te doen kennen door Jezus Christus te verkondigen, ware God en ware mens, dezelfde “gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid” (Hebr. 13, 8); met zijn dood en verrijzenis heeft Hij het heil verwezenlijkt door de oude belofte te vervullen. Daarom is de evangeliserende zending, voortzetting van het door de Heer Jezus gewilde werk, voor de Kerk noodzakelijk en onvervangbaar, uitdrukking van haar natuur zelf.
Een dergelijke zending heeft in de geschiedenis steeds nieuwe vormen en stijlen aangenomen al naar gelang plaats, omstandigheden en historische momenten. In onze tijd is een van haar bijzondere kenmerken geweest zich te meten met het verschijnsel van geloofsverlating, een verschijnsel dat zich toenemend heeft gemanifesteerd bij samenlevingen en culturen die sinds eeuwen doordrenkt leken met het evangelie. De maatschappelijke veranderingen waarvan wij de laatste decennia getuige zijn geweest, hebben complexe oorzaken, die hun wortels hebben in het verre verleden en die de perceptie van onze wereld diepgaand hebben veranderd. Men denke aan de reusachtige vooruitgang van wetenschap en techniek, het toenemen van levensmogelijkheden en de ruimte voor individuele vrijheid, de diepgaande verandering op economisch vlak, het proces van vermenging van bevolkingsgroepen en culturen, veroorzaakt door massale migratieverschijnselen, de groeiende onderlinge afhankelijkheid tussen de volkeren. Dit alles is evenmin zonder gevolgen geweest voor de religieuze dimensie van het leven van de mens. En als enerzijds de mensheid onmiskenbare weldaden van dergelijke veranderingen heeft gekend en de Kerk verdere prikkels heeft gekregen om rekenschap af te leggen van de hoop die in haar leeft Vgl. 1 Pt. 3, 15 , heeft er anderzijds een verontrustend verlies plaatsgevonden van het gevoel voor het sacrale, waarbij men uiteindelijk zelfs de fundamenten ter discussie heeft gesteld die onbetwistbaar leken, zoals het geloof in een scheppende en voorzienige God, de openbaring van Jezus Christus, de enige Heiland, en het gemeenschappelijk begrip van de fundamentele ervaringen van de mens, zoals geboren worden, sterven, het leven in gezinsverband, het verwijzen naar een morele natuurwet.
Ook al is dit alles door sommigen begroet als een bevrijding, spoedig heeft men zich de innerlijke woestijn gerealiseerd die ontstaat wanneer de mens, indien hij de enige maker van zijn eigen natuur en bestemming wil zijn, verstoken blijkt te zijn van hetgeen fundamenteel is voor alle dingen.
Reeds het Tweede Oecumenisch Vaticaans Concilie behandelde als een van de centrale thema’s de kwestie van de verhouding tussen Kerk en hedendaagse wereld. In het spoor van de leer van het concilie hebben mijn voorgangers verder gereflecteerd op de noodzaak passende vormen te vinden om onze tijdgenoten het mogelijk te maken nog het levende en eeuwige Woord van de Heer te horen.
Met vooruitziende blik merkte de dienaar Gods Paulus VI op dat de inzet van de evangelisatie “vanwege dikwijls voorkomende situaties van ontkerstening ook steeds noodzakelijker blijkt voor menigten mensen die wel het doopsel hebben ontvangen, maar volledig buiten het christelijk leven staan, voor eenvoudige mensen die wel een zeker geloof hebben, maar er de grondslagen maar slecht van kennen, voor intellectuelen die de behoefte voelen Jezus Christus in een ander licht te kennen dan dat van het onderricht dat zij in hun kinderjaren hebben ontvangen, en nog voor vele anderen” H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 52. En denkend aan degenen die ver van het geloof afstaan, voegde hij eraan toe dat het evangeliseringswerk van de Kerk “aanhoudend op zoek moet gaan naar de aangepaste middelen en taal om hun iedere keer weer de openbaring voor te leggen van God en het geloof in Jezus Christus” H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 56. De eerbiedwaardige dienaar Gods Johannes Paulus II maakte van deze veeleisende taak een van de kernpunten van zijn veelomvattend onderricht: hij vatte in het begrip “nieuwe evangelisatie”, dat hij systematisch in talloze bijdragen verdiepte, de taak samen die de Kerk vandaag wacht, vooral in de gebieden die een oude kerstening kennen. Een taak die, met het oog op de manier waarop zij naar buiten toe vorm krijgt, echter voor alles een voortdurende innerlijke vernieuwing veronderstelt, een voortdurende overgang om zo te zeggen, van geëvangeliseerde naar evangelisator. Voldoende zij om hier in herinnering te brengen hetgeen in de postsynodale exhortatie H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Christifideles laici
Over de roeping en de zending van de leken in de Kerk
(30 december 1988) wordt gesteld: “Gehele landen en naties waarin de godsdienst en het christelijk leven eens zeer bloeiend waren en in staat waren levende en werkdadige geloofsgemeenschappen te doen ontstaan, worden nu zwaar op de proef gesteld door de voortdurende verspreiding van de onverschilligheid, het secularisme en het atheïsme, waardoor zij soms radicaal veranderen. Het gaat in het bijzonder om de landen en naties van de zogenaamde Eerste Wereld, waarin de economische welvaart en het consumptisme, ook al gaan ze gepaard met ontstellende situaties van armoede en ellende, een leven ingeven en in stand houden “alsof God niet bestaat”. De godsdienstige onverschilligheid en de totale praktische onbeduidendheid van God voor de problemen van het leven, ook voor de ernstige, zijn niet minder zorgwekkend en vernietigend als het openlijke atheïsme. Het christelijk geloof dreigt ook te verdwijnen uit de meest belangrijke ogenblikken van het leven, zoals de geboorte, het lijden, de dood, ook al blijft het bestaan in bepaalde traditionele en uiterlijke vormen. (...) In andere streken of naties zijn daarentegen tot nu toe zeer levendige tradities van vroomheid en christelijke volksreligiositeit bewaard gebleven; maar dit zedelijke en geestelijke erfgoed dreigt nu verloren te gaan onder de invloed van veelvuldige processen, in het bijzonder van de secularisatie en van de verspreiding van sekten. Alleen een nieuwe evangelisatie kan de groei verzekeren van een helder en diep geloof dat van deze tradities een kracht voor echte vrijheid kan maken. Het is zeker dringend noodzakelijk overal het christelijke weefsel van de maatschappij te herstellen. Maar voorwaarde daarvoor is dat het christelijke weefsel van de kerkelijke gemeenschappen in die landen en naties zelf, hersteld wordt” H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de roeping en de zending van de leken in de Kerk, Christifideles laici (30 dec 1988), 34.
De bezorgdheid van mijn vereerde voorgangers ter harte nemend, vind ik het opportuun adequate antwoorden te geven, opdat de hele Kerk, vernieuwd door de kracht van de Heilige Geest, zich aan de hedendaagse wereld presenteert met een missionair elan, dat in staat is een nieuwe evangelisatie te bevorderen. Deze betreft vooral de Kerken die zeer lang geleden zijn gesticht en toch in nogal verschillende omstandigheden leven, waaraan dan weer verschillende behoeften beantwoorden die wachten op verschillende impulsen van evangelisatie: in sommige gebieden laat de christelijke praktijk, ook bij het voortschrijden van het verschijnsel van de secularisatie inderdaad nog een goede vitaliteit en een diepe worteling in de geest van hele volken zien; in andere streken ziet men daarentegen dat de maatschappij in haar geheel duidelijker afstand neemt van het geloof met een zwakkere kerkelijke structuur, alhoewel niet zonder elementen van vitaliteit die de Heilige Geest niet nalaat te doen ontstaan; vervolgens kennen wij helaas gebieden die bijna geheel ontkerstend blijken, waarin het licht van het geloof wordt toevertrouwd aan het getuigenis van kleine gemeenschappen: deze landen, die behoefte zouden hebben aan een hernieuwde eerste verkondiging van het evangelie, blijken met name ongevoelig te zijn voor de vele aspecten van de christelijk boodschap.
Het verschil in omstandigheden vereist een nauwkeurig inzicht; spreken over “een nieuwe evangelisatie” betekent immers niet één enige formule uitwerken die hetzelfde is voor alle omstandigheden. En toch is het niet moeilijk om te zien hoe datgene waaraan alle Kerken in traditioneel christelijke gebieden behoefte hebben een missionair elan is, uitdrukking van een zich edelmoedig openstellen voor de gave van de genade. Wij kunnen immers niet vergeten dat de eerste taak altijd zal zijn zich te laten leiden door het belangeloos werken van de Geest van de Verrezene, die allen die het evangelie verkondigen begeleidt en die het hart opent van degenen die luisteren. Om vruchtbaar het Woord van het evangelie te verkondigen is vooral vereist dat men God diepgaand ervaart.
Zoals ik in mijn eerste encycliek Paus Benedictus XVI - Encycliek
Deus Caritas Est
God is Liefde
(25 december 2005) heb mogen stellen: “Christen zijn wordt niet in eerste instantie bepaald door een ethische beslissing of hoogstaand idee, maar door een ontmoeting met een gebeurtenis, met een Persoon, die ons leven een nieuwe horizon en daarmee de beslissende richting geeft” Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 1. Eveneens ligt aan iedere evangelisatie geen menselijk plan van expansie ten grondslag, maar het verlangen om de onschatbare gave te delen die God ons heeft willen schenken door ons te laten delen in zijn eigen leven.