• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

H. GETRUDIS DE GROTE (OF VAN HELFTA)

Dierbare broeders en zusters,

De heilige Getrudis de Grote, over wie ik u vandaag zou willen spreken, brengt ons deze week opnieuw naar het klooster van Helfta, waar bepaalde meesterwerken van de Latijns-Duitse religieuze literatuur ontstaan zijn, die door vrouwen geschreven zijn. Tot die wereld behoorde Getrudis, één van de meest bekende mystica, de enige vrouw die in Duitsland de benaming “de Grote” kreeg omwille van haar culturele en evangelische grootheid: door haar leven en denken heeft zij de christelijke spiritualiteit opmerkelijk beïnvloed. Zij is een uitzonderlijke vrouw, begaafd met bijzondere natuurlijke talenten en buitengewone genadegaven, diep nederig en met een vurige ijver voor het heil van de naaste, door contemplatie innig met God verbonden en beschikbaar voor de meest behoeftigen.

In Helfta meet zij zich, bij wijze van spreken, systematisch met haar meesteres Paus Benedictus XVI - Audiëntie
H. Mechtildis van Hackeborn ook H. Mechtildis van Helfta
(29 september 2010)
gesproken heb; zij knoopt relaties aan met Mechtildis van Magdeburg, een andere Middeleeuwse mystica; en groeit op onder de moederlijke, zachte en veeleisende zorgen van abdis Getrudis. Bij deze drie medezusters vindt zij schatten aan ervaring en wijsheid; zij maakt er haar eigen synthese van door haar religieuze weg te gaan met onbegrensd vertrouwen in de Heer. Zij brengt niet alleen de rijkdom tot uiting van de spiritualiteit van haar monastieke wereld maar ook en vooral de Bijbelse, liturgische, patristieke en Benedictijnse spiritualiteit, met een heel persoonlijk timbre en heel mededeelzaam.
Zij trad op de leeftijd van vijf jaar, in 1261, in het klooster, zoals in die tijd dikwijls het geval was, voor vorming en studie. Zij brengt er heel haar leven door en wijst zelf op de belangrijkste fases ervan. In haar memoires herinnert zij eraan dat de Heer met medelijdend geduld en oneindige barmhartigheid voor haar was ingenomen en de jaren vergat van haar kindertijd, adolescentie en jeugd die – zo schrijft zij – verbracht zijn “in zo een verblindheid, dat indien U mij geen natuurlijke weerzin voor het kwaad gegeven had noch geneigdheid voor het goede en de wijze raad van mijn omgeving, ik waarschijnlijk bij elke gelegenheid zou fout gedaan hebben, zonder gewetenswroeging, alsof ik totaal heidens was (...). U heeft mij echter vanaf mijn eerste kindertijd uitgekozen opdat ik zou opgroeien te midden van godgewijde maagden, in het gezegende heiligdom van de Godsdienst” H. Gertrudis de Grote / van Helfta, De Heraut van de Goddelijke Liefde of De Openbaringen. II,23.
Getrudis is een uitzonderlijke leerlinge, zij leert al wat in de wetenschappen van het Trivium en Quadrivium, de opleiding van die tijd, te leren valt; zij is gefascineerd door kennis en geeft zich helemaal aan de profane studie over met geestdrift en doorzetting, met schoolresultaten die alle verwachtingen overtreffen. Terwijl wij niets weten over haar afkomst, zegt zij veel over de passies van haar jeugd: literatuur, muziek, zang en miniatuurkunst verrukken haar; zij heeft een sterk, vastberaden en impulsief karakter; zegt dikwijls onachtzaam te zijn; erkent haar gebreken en vraagt er nederig vergiffenis voor. Zij vraagt nederig raad en gebed voor haar bekering. Bepaalde trekken en gebreken van haar temperament vergezellen haar tot het einde, zodat sommigen er zich over verwonderen dat de Heer voor haar zo een voorkeur heeft.
Als leerlinge wijdt zij zich in het monastieke leven helemaal aan God en gedurende twintig jaar gebeurt er niets bijzonders: studie en gebed zijn haar voornaamste activiteit. Omwille van haar kwaliteiten, steekt zij boven haar medezusters uit; zij geeft blijk van doorzettingsvermogen om haar cultuur op verschillende domeinen te bestendigen. Doch in de Advent van het jaar 1280, begint zij van dat alles een afkeer te krijgen, zij ziet er de ijdelheid van in en op 27 januari 1281, enkele dagen voor het feest van de Opdracht van de Maagd Maria, tegen het uur van de Completen ‘s avonds, verlicht de Heer haar dichte duisternis. Met fijngevoeligheid en zachtheid, brengt Hij de onrust die haar beangstigt tot rust, een onrust die Getrudis ziet als een gave van God zelf “om de ijdele glorie en nieuwsgierigheid van mijn hoogmoed te doen keren. Zinloze hoogmoed, want ik verdiende zelfs niet de naam en het habijt van de Godsdienst te dragen. Het was echter wel degelijk de weg die U gekozen had, o mijn God, om mij Uw heil kenbaar te maken” H. Gertrudis de Grote / van Helfta, De Heraut van de Goddelijke Liefde of De Openbaringen. II,1. Het visioen van een jongeman die haar bij de hand neemt, is haar tot gids om de knoop van doornen te ontwarren die haar ziel bezwaart. In deze hand herkent Gertudis “de kostbare juwelen van de Heilige Wonden die alle titels nietig verklaren, die ons tegen elkaar konden opzetten” H. Gertrudis de Grote / van Helfta, De Heraut van de Goddelijke Liefde of De Openbaringen. II,1, en herkent zij Degene die ons op het kruis door Zijn Bloed heeft verlost, Jezus.

Vanaf dat ogenblik wordt haar leven van innige gemeenschap met de Heer intenser, vooral tijdens de sterke liturgische tijden – Advent en Kerstmis, Vasten en Pasen, het feest van de Heilige Maagd – zelfs wanneer zij door ziekte niet naar het koor kan gaan. Het is dezelfde liturgische humus van Mechtildis, haar meesteres, die Getrudis beschrijft met de meest eenvoudige, realistische beelden, symbolen en termen, met directe verwijzingen naar de Bijbel, de Kerkvaders en de Benedictijnse wereld.

Haar biograaf wijst naar twee richtingen in wat wij haar bijzondere bekering kunnen noemen: in de studie, met de radicale overstap van louter humanistische studie naar die van theologie, en in de monastieke observantie, met de overgang van een leven dat zij nalatig noemt, naar een leven van intens, mystiek gebed met uitzonderlijke missionaire ijver. De Heer, die haar vanaf de moederschoot gekozen had en haar vanaf haar kindertijd had laten deelnemen aan het feestmaal van het monastieke leven, brengt haar door Zijn genade terug “van de uiterlijke dingen naar de innerlijke contemplatie, van aardse bezigheden naar zorg voor het hemelse”. Dan begrijpt Getrudis dat zij voordien ver van Hem was, in een gebied van ongelijkheid, zoals zij de heilige Augustinus nazegt; zij had zich te ijverig gewijd aan de vrije kunsten, aan wijsheid en had spirituele kennis verwaarloosd door zich de smaak van de ware wijsheid te ontzeggen; nu werd zij op de berg van de contemplatie geleid waar zij de oude mens aflegt om zich met de nieuwe te bekleden. “Zo werd zij van taalkundige, een theologe, door voortdurend de Goddelijke bladzijden te herlezen die zij zich kon aanschaffen, en haar hart te vullen met de meest nuttige en zoete uitspraken van de Heilige Schrift. Zij had ook steeds Gods woord klaar voor wie haar raad vroeg en weerlegde iedere verkeerde gedachte met getuigenissen uit de Heilige Schrift, die zo gepast waren dat men er niets kon tegen inbrengen” H. Gertrudis de Grote / van Helfta, De Heraut van de Goddelijke Liefde of De Openbaringen. I,1.

Wat de religieuze observantie betreft, is onze heilige “dus een zeer sterke zuil van de Godsdienst, zo een ijverige verdediger van gerechtigheid en waarheid” H. Gertrudis de Grote / van Helfta, De Heraut van de Goddelijke Liefde of De Openbaringen. I,1 zegt haar biograaf. Door woord en voorbeeld wekt zij bij anderen grote vurigheid. Naast de gebeden en boete van de monastieke regel verricht zij ook andere, en wel met zulk een devotie en vertrouwende overgave aan God, dat zij bij wie haar ontmoet, het besef opwekt in aanwezigheid van de Heer te zijn. En inderdaad, God zelf doet haar begrijpen dat Hij haar geroepen heeft een instrument van Zijn genade te zijn. Getrudis voelt zich deze immense Goddelijke schat onwaardig en belijdt dat zij hem niet bewaard en gewaardeerd heeft. Zij roept uit: “Ik offer U de pijn die ik voel (...) omdat ik niet zorgzaam en eerbiedig ben omgegaan met de gaven die ik kreeg. Had U mij als herinnering aan U slechts een dunne garendraad gegeven, dan had ik hem met oneindig respect moeten aannemen” H. Gertrudis de Grote / van Helfta, De Heraut van de Goddelijke Liefde of De Openbaringen. I,5. Maar haar armzaligheid en onwaardigheid erkennend, sluit zij zich bij Gods wil aan. “Ik heb tegen mijn persoonlijke smaak moeten vechten – bevestigt zij – en inzien dat Uw genaden die ik zo weinig gebruikt heb, niet voor mij alleen konden gegeven zijn, aangezien Uw eeuwige wijsheid zich in niets vergist. O, Uitdeler van alle goeds, die mij om niets met zoveel genaden hebt omgeven, maak ten minste dat bij het lezen van deze woorden, het hart van één van uw vrienden zou bewogen worden door Uw neerbuigende welwillendheid en U dankt omdat U uit liefde voor de zielen, te midden van het vuil van mijn hart, zo lang een waardevolle edelsteen hebt bewaard ” H. Gertrudis de Grote / van Helfta, De Heraut van de Goddelijke Liefde of De Openbaringen. II,5.
Twee gunsten zijn haar, meer dan alle andere bijzonder dierbaar. Getrudis schrijft: “De eerste is de stempel die U in mijn hart drukte door de schitterende juwelen van Uw Heilige Wonden. De tweede is de liefdewonde, zij is zo diep en doeltreffend dat (moest ik duizend jaar leven in de meest totale verlatenheid) ik zonder ophouden een onuitsprekelijk geluk zou genieten bij de gedachte aan deze twee weldaden. Als bron van troost, licht en dankbaarheid zouden zij ieder ogenblik volstaan. Naast die gunsten, heeft U mij ook toegelaten tot de onvergelijkbare vertrouwelijkheid met Uw tederheid, door mij de zeer edele ark van Uw Godheid aan te bieden, namelijk Uw Heilig Hart, opdat ik er mijn vreugde zou vinden (...). Tenslotte heeft U mij de allerzoetste Moeder, de allerzaligste Maagd Maria als voorspreekster gegeven en mij meerdere keren aan Haar aanbevolen met de tederheid waarmee een bruidegom de bruid die hij gekozen heeft, aan zijn eigen moeder zou toevertrouwen” H. Gertrudis de Grote / van Helfta, De Heraut van de Goddelijke Liefde of De Openbaringen. II,23.
Uitkijkend naar de communie die geen einde kent, beëindigt zij haar aardse leven op 17 november 1301 of 1302, zij was ongeveer 46 jaar. In de zevende Oefening - de voorbereiding op de dood - schrijft de heilige Getrudis: “O Jezus, Gij die mij immens lief bent, wees altijd met mij opdat mijn hart bij U blijft en Uw liefde met mij volhardt zodat we niet verdeeld raken en opdat mijn overgang door U zou gezegend zijn, zodanig dat mijn geest, bevrijd van de banden met het vlees, dadelijk rust vindt in U. Amen.” H. Gertrudis de Grote / van Helfta, Geestelijke Oefeningen. Milaan 2006, p. 148.
Het lijkt mij vanzelfsprekend dat deze dingen niet alleen dingen zijn van het verleden, uit de geschiedenis. Het leven van de heilige Getrudis blijft een school in christelijk leven, in de rechte weg, en toont ons dat het hart van een gelukkig leven, een waarachtig leven, de vriendschap is met Jezus, de Heer. En deze vriendschap leert men door liefde voor de Heilige Schrift, liefde voor de liturgie, door diep geloof, liefde voor Maria, zodanig dat men God en het ware geluk – het doel van ons leven - steeds reëler leert kennen.

Document

Naam: H. GETRUDIS DE GROTE (OF VAN HELFTA)
Soort: Paus Benedictus XVI - Audiëntie
Auteur: Paus Benedictus XVI
Datum: 6 oktober 2010
Copyrights: © 2010, Libreria Editrice Vaticana
Vert.: Sorores Christi; alineaverdeling en -nummering: redactie
Bewerkt: 7 november 2019

Referenties naar dit document

 
Geen documenten gevonden!
 
Geen berichten gevonden!

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test