H. Paus Paulus VI - 29 juni 1971
EVANGELICA TESTIFICATIO Over de vernieuwing van het religieuze leven volgens de richtlijnen van het Tweede Vaticaans Concilie |
|||
► | Stijlen van leven |
Wij moeten bekennen, zonen en dochters in Jezus Christus, dat men in deze tijd moeilijk een levensstijl vindt die met dit alles rekening houdt. Maar al teveel tegenovergestelde drijfveren zetten u aan een activiteit te zoeken die vooral naar menselijke maatstaven efficiënt is. Is het echter niet juist uw taak om een voorbeeld te stellen van blijde en consequente gestrengheid door de moeilijkheden die aan de arbeid en de sociale nood inherent zijn te omhelzen en de moeilijkheden van het leven met al zijn zorgen en onzekerheden te dragen als even zovele verzakingen die onontbeerlijk zijn om de volheid van het christelijk leven te bereiken? De religieuzen immers streven in de kloosterstaat langs een engere weg de heiligheid na. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 13 Te midden van deze zorgen en lasten, groot of klein, doet uw innerlijke zieleijver u het kruis van Christus ontdekken en met geloof en liefde aanvaarden.
Op deze voorwaarde zult u een getuigenis geven dat het volk van God van u verwacht; als mannen en vrouwen die de onbekende situaties van de armoede kunnen accepteren, voor wie eenvoud en nederigheid nog iets betekenen, als liefhebbers van de vrede en wars van compromissen, overgegeven aan totale zelfverloochening en onthechting, vrij en tegelijk gehoorzaam, opgewekt en vasthoudend, mild en toch sterk in de vastheid van hun geloof. De genade hiertoe zal u door Christus worden geschonken in de mate van de volledige gave van uzelf waardoor u zich opoffert zonder ooit terug te vragen. Een duidelijk voorbeeld hiervan wordt gegeven door de recente beproevingen van zovele religieuzen die edelmoedig en bereidwillig in verschillende landen voor Christus hebben geleden. Terwijl wij hun hier openlijk onze bewondering betuigen, stellen wij hen aan u allen ten voorbeeld.
Op deze weg wordt u veel hulp geboden door die levenspatronen die door de ervaring, en volgens de charismen van ieder instituut, zijn ontwikkeld; deze ervaring heeft daarvan op verschillende wijze de synthese gegeven en beveelt ons onophoudelijk nieuwe vorderingen ervan aan. Hoezeer de modaliteiten ook onderling verschillen, toch zijn al deze hulpmiddelen steeds gericht op de innerlijke vorming van de mens. De ijver om deze inwendige mens te versterken, zal u helpen te midden van zoveel verschillende motieven die levensvormen te kiezen die het meest geschikt zijn. Een al te grote zucht naar aanpassing en spontane creativiteit kunnen er de oorzaak van worden, dat zelfs de geringste vastberadenheid bij de handhaving van gewoonten die voor het leven van de communiteit en de vervolmaking van de leden worden vereist het verwijt van starheid krijgt toebedeeld. Vals gemotiveerde geesten die zich op de broederlijke liefde beroepen of op wat zij menen, dat door de Heilige Geest wordt ingegeven, kunnen hele instituten naar de ondergang voeren.
En daarom - zoals u uit ondervinding weet - moet u niet geringschattend denken over het gewicht en belang van de leefgemeenschap zowel voor de begeleiding op de traditionele wijze van de gehele mens, een zo verdeeld en gecompliceerd wezen, op de weg van zijn roeping als voor de geestelijke ontplooiing van zijn neigingen. Wordt het hart niet vaak aangetrokken door wankele en vergankelijke zaken? Welnu, velen van u moeten een leven leiden, althans gedeeltelijk, in een wereld die ertoe neigt de mens van zichzelf en zijn vereniging met God te vervreemden en daardoor tevens zijn geestelijke eenheid te verstoren. Het is derhalve nodig Hem ook te leren vinden in die levenssituatie waarin de gejaagdheid, het lawaai, de verlokkingen van voorbijgaande dingen met de dag toenemen.
Wie ziet dan niet in, van hoe groot belang voor die vereniging met God de broederlijke gemeenschap van een geregeld leven is die men tegelijk met de leefregel vrij op zich heeft genomen? Deze gemeenschap zal steeds meer noodzakelijk blijken te zijn voor ieder die in zichzelf keert. Vgl. Jes. 46, 8 volgens de Bijbelse betekenis van dit woord, dat in zijn diepzinnigheid iets van onze geneigdheden, gedachten en plannen ontvouwt en is doordrenkt van de zin voor het oneindige, absolute en eeuwige van onze bestemming. In de woelige wereld van vandaag moet de religieus door zijn getuigenis tonen een mens te zijn die vol vitaliteit gericht is op zijn doel, de levende God, en aldus daadwerkelijk eenheid heeft gebracht in zijn leven; die door de integratie van al zijn vermogens, door de zuiverheid van geest en de vergeestelijking van zijn zinnen, klaar en duidelijk de diepte en standvastigheid van zijn leven in God ten toon spreidt.
In de mate derhalve waarin u uw uiterlijke taken vervult, moet u uit die activiteit weten over te stappen naar het verborgen leven gewijd aan goddelijke zaken waar uw zielen worden verkwikt. Wanneer u namelijk echt om Gods wil uw werk doet, bemerkt uzelf wel, hoe nodig het is enige tijd in afzondering door te brengen; een tijd die u samen met uw broeders en zusters zult veranderen in een tijd vol zegen. Omdat in het hedendaagse leven de beslommeringen en innerlijke spanningen maar al te groot zijn, is het passend speciaal belang te hechten aan langere perioden van gebed naast de dagelijkse gebedstijden; deze moeten verschillend over de tijd worden verdeeld, volgens de aard en de mogelijkheden van uw roeping. Wanneer de huizen waarin u woont de broederlijke gastvrijheid in ruime mate beoefenen, zal het uw taak zijn de frequentie en manier ervan te regelen, teneinde alle onnodige onrust te vermijden en voor uw gasten de innerlijke vereniging met God te vergemakkelijken.
Dat is de kracht en de betekenis van de gebruiken die het ritme van uw dagelijks leven bepalen. Verre van deze alleen te beschouwen onder het gezichtspunt van een verplichtende regel, zal het waakzame en oplettende geweten ze beoordelen naar het nut dat ze opleveren, in zoverre zij namelijk een grotere geestelijke vrijheid verzekeren. Dit echter mogen wij u wel zeggen: de kloosterlijke observantie vereist, behalve een onderrichting van het verstand en een opvoeding van de wil, nog meer een goede introductie die erop is gericht de mens, ook in het diepst van zijn geweten, te vormen tot een christelijk leven volgens de evangelische zaligsprekingen.
Het Concilie beschouwt een beproefde leer over het volmaaktheidsstreven Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 43 als het erfgoed van de instituten en een van de grootste zegeningen die deze u moeten brengen. Aangezien echter deze volmaaktheid bestaat in een steeds grotere vooruitgang in de liefde tot God en onze broeders, moet deze leer op een volkomen concrete manier worden verstaan, dat wil zeggen, als een levensleer die op de praktijk is gericht. Daaruit volgt, dat dat onderzoek waaraan de instituten zich wijden niet mag uitlopen op een paar aanpassingen die met het oog op de veranderingen in de wereld worden doorgevoerd, maar ertoe moet bijdragen opnieuw die hulpmiddelen te vinden die beslist onontbeerlijk zijn om een leven te leiden dat geheel van de liefde tot God en de mensen is vervuld.
Hieruit blijkt zowel voor de communiteiten als voor de afzonderlijke leden ervan de noodzaak om, zoals men zegt, van de 'psychische' staat over te gaan naar de 'geestelijke'. Vgl. 1 Kor. 2, 14-15 Is de nieuwe mens, waarvan de heilige Paulus spreekt, niet als het ware de Kerkelijke volheid van Christus en tevens de deelneming van iedere Christen aan die volheid? Een dergelijke levensgerichtheid zal uw religieuze families maken tot het vitale milieu waarin de kiem van het goddelijk leven opbloeit die bij het doopsel in de ziel van ieder van u is neergelegd en waar uw toewijding, die u door uw leven tot uitdrukking brengt, de rijkste vruchten kan dragen.
Hoewel u, zoals ieder Christen, gebukt gaat onder onvolmaaktheid, toch wilt u die levenssituatie scheppen die u in staat stelt de geestelijke vooruitgang van iedere religieus te bevorderen. Hoe kan dit resultaat echter worden bereikt, wanneer niet de relaties, ook de meest gewone en alledaagse, waarmee u bent verbonden met elk van uw medebroeders nauwer worden in de Heer? De liefde immers - vergeten we dat niet - moet als het ware de werkzame hoop zijn op die dingen waardoor de anderen door onze broederlijke hulp vooruit worden geholpen. Het teken van authenticiteit ervan ligt in de blijde eenvoud waarmee allen willen begrijpen, wat ieder op het hart heeft. Vgl. Gal. 6, 2 Wanneer er religieuzen blijken te zijn die menen, dat het gemeenschappelijk leven hen neerdrukt, waar het hen integendeel zou moeten sterken, komt dat dan niet hiervandaan, dat ze die welwillendheid en vriendelijkheid missen waardoor de hoop wordt gevoed? Het lijdt geen twijfel, of teamgeest, onderlinge vriendschap, broederlijke samenwerking in de uitoefening van hetzelfde apostolaat alsmede wederzijdse hulp in een gemeenschappelijk leven dat werd gekozen om Christus beter te kunnen dienen, zijn van groot belang op deze weg van dagelijkse omgang met elkaar.
Van dit standpunt uit ontstaat een zekere neiging om kleinere communiteiten te vestigen. Het is als het ware een spontane reactie tegen de massaconcentraties van elkaar volkomen vreemde mensen in de steden; ook de noodzaak om het huis van de communiteit aan te passen aan de kleinere woonruimten in onze hedendaagse steden en het verlangen om in de gewone levensomstandigheden in nauwer contact te kunnen treden met het volk dat door het Evangelie moet worden verlicht, behoren tot de redenen die sommige instituten hebben bewogen communiteiten te vestigen die uit een slechts klein aantal leden bestaan. Dit alles kan ongetwijfeld de nauwere omgang van de religieuzen en de onderlinge broederlijke samenwerking bevorderen. Maar al kan een dergelijke vorm inderdaad een geestelijk leefklimaat scheppen, toch zou men ten onrechte menen, dat die vorm op zich volstaat om dat leefklimaat te bevorderen en groeikracht te verlenen. Kleine communiteiten vergen veeleer duidelijk meer van de leden dan dat ze het leven gemakkelijker maken.
Bovendien is het een feit, dat veel religieuzen beter passen in ledenrijke communiteiten. Dat die worden gevestigd, kan een eis zijn hetzij van de aard van liefdedienst die wordt verricht, hetzij door het intellectueel karakter van het werk, hetzij ook door de praktijk van het contemplatieve of monastieke leven; maar steeds moet daar een volmaakte eenheid van hart en ziel heersen, overeenkomstig het geestelijk en bovennatuurlijk doel dat men nastreeft. Afgezien van de grootte van de communiteiten, kunnen deze bovendien, of ze nu groot zijn of klein, alleen maar een hulp zijn voor hun leden, wanneer zij voortdurend zijn bezield van de geest van het Evangelie, gevoed worden door het gebed en zich onderscheiden door edelmoedige versterving van de oude mens, door de tucht die onontbeerlijk is voor de vorming van de nieuwe mens en door de vruchtbaarheid van het offer van Christus.