H. Paus Paulus VI - 29 juni 1971
EVANGELICA TESTIFICATIO Over de vernieuwing van het religieuze leven volgens de richtlijnen van het Tweede Vaticaans Concilie |
|||
► | Vormen van religieus leven |
Sommigen van u zijn tot het zogenaamde contemplatieve leven geroepen. Een onweerstaanbare kracht trekt u tot de Heer. Door God gegrepen, hebt u zich aan zijn machtige werking overgegeven waardoor u tot Hem wordt opgeheven en in Hem wordt omgevormd, in voorbereiding op die eeuwige beschouwing die ons aller bestemming is. Hoe kunt u op deze weg voortgang maken en de genade die u bezielt bewaren, tenzij door met heel uw ziel en leven met al de dynamische kracht waarvan de liefde de drijfveer is aan deze uitnodiging gehoor te geven die u zonder ophouden naar God toeleidt? Daarom moet u elke andere activiteit die hiermee nauw verband houdt - de noodzakelijke betrekkingen met uw broeders, onbaatzuchtig of betaald werk, noodzakelijke ontspanning en dergelijke - beschouwen als een getuigenis van innige vereniging met God dat u Hem aanbiedt, opdat Hij u die alles één-makende zuiverheid van intentie moge schenken die zo nodig is om Hem te kunnen ontmoeten ten tijde van het gebed. Zo zult u bijdragen aan de verbreiding van Gods rijk door het getuigenis van uw leven en een geheimnisvolle apostolische vruchtbaarheid. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 7
Anderen zijn verbonden aan het apostolaat waarvan de voornaamste taak erin bestaat, dat zij aan hen het goddelijk woord verkondigen, hen tot het geloof brengen die God hun pad doet kruisen. Een dergelijke genade vereist een vertrouwelijke omgang met God. Daarop steunend, kunt u de boodschap van het mens geworden Woord verkondigen in een taal die de mensen kunnen verstaan. Hoe nodig is het derhalve, dat heel uw levenswijze u deelachtig maakt aan zijn lijden, dood en glorie. Vgl. FIL. 3, 10-11
Wanneer u door uw roeping bestemd bent tot andere taken in dienst van de mensen - pastoraat, missie, onderwijs, liefdadigheid en dergelijke -, zal dan niet de zieleijver waarmee u aan God gehecht bent dat alles vruchtbaar maken, en wel in de mate van die vereniging met God die in het verborgene groeit? Vgl. Mt. 6, 6 Wanneer wij de leer van het Concilie getrouw willen volgen,
moeten de leden van elk instituut dan niet, God vóór alles en niets anders zoekend, de beschouwing, waardoor zij Hem met geest en hart aanhangen, verbinden met de apostolische liefde waarmee zij zich willen inschakelen in het werk van de verlossing en inzetten voor de uitbreiding van het rijk van God? Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 5
Alleen op deze manier zult u de zielen van de mensen tot de waarheid en de goddelijke liefde kunnen brengen, volgens het charisma van uw stichters, die God in zijn Kerk heeft opgewekt. Zodoende wijst het Concilie alle mannelijke en vrouwelijke religieuzen terecht op de verplichting de geest van hun stichters, hun evangelische inzet en hun voorbeelden van heiligheid getrouw na te volgen. Dat moeten zij als een van de voornaamste princiepen beschouwen van de vernieuwing die moet plaatsvinden en als zekerste richtlijn voor het werk dat elk instituut onderneemt. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 45 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 2. b Inderdaad is het charisma van het religieuze leven, wel verre van een impuls te zijn die voortkomt uit bloed of uit begeerte van het vlees Vgl. Joh. 1, 13 of uit een geestesgesteldheid die zich afstemt op deze wereld Vgl. Rom. 12, 2 een vrucht van de Heilige Geest die steeds in de Kerk werkzaam is.
Hieruit zal voorzeker iedere religieuze familie de dynamische kracht putten die zij nodig heeft; want indien de goddelijke roeping zich naar de veranderlijke omstandigheden van tijd en plaats vernieuwt en onderscheidt, zal ze toch steeds een bepaalde constante koers vertonen. De zieleijver die daaraan beantwoordt, zal in het leven van de mens bepaalde voorrangs- en hoofdwegen aanwijzen die men moet kiezen. De getrouwheid aan de eisen die het bewandelen van deze wegen stelt, is als het ware de toetssteen waaraan het religieuze leven wordt getest. Laten wij dit niet vergeten: elke menselijke instelling is onderhevig aan een ziekte die de gewrichten doet verstijven en wordt bedreigd door het gevaar van een steriele naleving van de regels. Want de uiterlijke onderhouding van de wetten is niet voldoende om de waarde van leven en werken te garanderen. Daarom moeten de uiterlijke vormen voortdurend tot nieuw leven worden gewekt door een innerlijke spanning van de ziel zonder welke ze spoedig een al te grote last zouden worden.
In deze verscheidenheid van vormen die aan ieder instituut haar eigen gezicht geven en die hun oorsprong vinden in de volheid van de genade van Christus Vgl. 1 Kor. 12, 12-30 moet als voornaamste regel en zekerste norm van religieus leven worden beschouwd: de navolging van Christus volgens de leer van het evangelie. Is niet door de toeleg hierop in de loop der eeuwen de eis voortgekomen, dat het leven zuiver, arm en gehoorzaam moet zijn?