H. Paus Paulus VI - 29 juni 1971
Vormt die getrouwheid niet een bron van inspiratie voor uw gelofte van gehoorzaamheid, in het licht van het geloof en overeenkomstig de dwingende kracht van Christus' liefde? Door die gelofte immers offert u uw wil volkomen op en neemt u met groter zekerheid en veiligheid deel aan zijn verlossingsplan. Naar het voorbeeld van Christus die gekomen is om de wil van de Vader te doen en met Hem verenigd die door zijn lijden de gehoorzaamheid leerde en zijn broeders diende, bent ook u inniger verbonden aan de dienst van de Kerk en uw broeders. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 14 Vgl. Joh. 4, 34 Vgl. Joh. 5, 30 Vgl. Joh. 10, 15-18 Vgl. Heb. 5, 8 Vgl. Heb. 10, 7 Vgl. Ps. 40, 8-9
Dit evangelische gericht-zijn op broederlijkheid werd door het Concilie heel duidelijk tot uitdrukking gebracht; de Kerk omschreef zichzelf immers als volk van God, waarin de hiërarchie de ledematen van Christus dient die door dezelfde liefde met elkaar zijn verbonden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964). hfd. I-III In de religieuze staat wordt evenals in de gehele Kerk hetzelfde paasmysterie van Christus beleefd. De diepste zin van de gehoorzaamheid vindt zijn verklaring in de volheid van dat mysterie van dood en verrijzenis, waarin de bovennatuurlijke bestemming van de mens op volmaakte wijze tot voltooiing komt; de mens komt namelijk door het offer, door lijden en dood tot het ware leven. Gezag uitoefenen onder uw broeders is derhalve hetzelfde als hen dienen Vgl. Lc. 22, 26-27 Vgl. Joh. 13, 14 naar het voorbeeld van Hem die zijn leven gaf als losprijs voor velen. (Mt. 20, 28) Vgl. Fil. 2, 8
Zo zijn gezag en gehoorzaamheid ten dienste van het algemeen welzijn als het ware twee elkaar aanvullende aspecten van dezelfde act van deelneming aan het offer van Christus. Zij die met gezag zijn bekleed, moeten zich ten aanzien van hun broeders richten naar het liefdevolle plan van de Vader; de kloosterlingen van hun kant, die aan hun bevelen gehoorzamen, volgen het voorbeeld van onze Meester Vgl. Lc. 2, 51 en worden zo bij het heilswerk ingeschakeld. Wel verre van met elkaar in strijd te zijn, lopen gezag en individuele vrijheid zodoende bij het broederlijk vervullen van Gods wil parallel, door de vertrouwelijke samenspraak tussen de overste en zijn broeder, wanneer het om een persoonlijke aangelegenheid gaat, of door een instemming van algemene aard, wanneer de zaak betrekking heeft op de gehele communiteit. Bij het zoeken naar een oplossing moeten de religieuzen zich onthouden van al te grote persoonlijke heftigheid alsook van de neiging de aantrekkelijkheid van de opinies te laten prevaleren boven de diepste zin van het religieuze leven. Het is de plicht van iedereen, vooral echter van de oversten en van hen die onder hun broeders of zusters een ambt bekleden. in hun communiteiten de zekerheid van het geloof waardoor zij moeten worden geleid te versterken. Het doel immers van dat zoeken moet zijn die zekerheid te verdiepen en over te dragen op de dagelijkse praktijk, volgens de eisen van de tijd, en geenszins deze zekerheid discutabel te stellen. Dat gemeenschappelijk onderzoek moet, als de situatie dat meebrengt, worden afgesloten door het oordeel en de beslissing van de oversten; hun tegenwoordigheid als zodanig is in iedere communiteit beslist noodzakelijk.
De huidige levensomstandigheden hebben vanzelfsprekend invloed op de manier waarop u de gehoorzaamheid beoefent. Velen immers van u verrichten een deel van hun werk buitenshuis en vervullen taken waarvoor zij een speciale opleiding hebben ontvangen. Anderen weer moeten zich aansluiten bij werkgroepen die zich op een bepaalde taak toeleggen en ondergeschikt zijn aan een eigen bestuur. Is niet het gevaar dat in dergelijke omstandigheden dreigt een aansporing te meer voor u om de geest van gehoorzaamheid te versterken en nauwgezetter in praktijk te brengen? Om echter werkelijk nut te kunnen afwerpen, moet een aantal voorwaarden worden vervuld. Op de eerste plaats moet men nagaan, of het werk dat men op zich neemt met de roeping van het instituut strookt. Ook is het passend de wederzijdse competenties zorgvuldig te bepalen. Vooral echter moet men niet blijven staan bij de uiterlijke actie, maar letten op de eisen van het gemeenschappelijk leven; men dient er daarom voor te zorgen, dat de beoefening van het eigenlijke religieuze leven in zijn essentiële en als het ware elementaire aspecten wordt gegarandeerd. Dat is immers een van de voornaamste plichten van de oversten: ervoor te zorgen, dat voor hun broeders en zusters die voorwaarden worden geschapen die voor hun geestelijk leven noodzakelijk zijn. Hoe zullen zij dit echter kunnen doen zonder de getrouwe medewerking van heel de communiteit?
Hier willen wij nog het volgende aan toevoegen: hoe meer u zich op de vervulling van uw taak toelegt, des te noodzakelijker is het de gave van uzelf in de volle betekenis van het woord te hernieuwen. De Heer beveelt aan ieder zijn leven te verliezen, als men Hem wil navolgen. Vgl. Lc. 9, 23-24 Dit voorschrift zult u nakomen, als u de richtlijnen van uw oversten aanvaardt als een garantie voor uw religieuze professie, die een volledige toewijding van de eigen wil opgedragen als een offer van zichzelf aan God is. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 14 De christelijke gehoorzaamheid is een onvoorwaardelijke en absolute gehoorzaamheid aan de wil van God. Uw gehoorzaamheid is echter strikter, omdat u zich daardoor speciaal aan God hebt gegeven, en uw keuzemogelijkheid is als het ware beperkt door de plichten die u op u hebt genomen. De situatie waarin u verkeert, vindt haar oorsprong in een vrije wilsdaad; daarom moet u deze steeds vernieuwen, hetzij door eigen initiatieven hetzij door instemming met de voorschriften van uw oversten. Het Concilie noemt onder zegeningen van de religieuze staat een door gehoorzaamheid versterkte vrijheid 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 43 en het wijst er daarbij op, dat de religieuze gehoorzaamheid de waardigheid van de menselijke persoon, verre van daaraan afbreuk te doen, tot rijpheid brengt door een verruiming van de vrijheid van de kinderen van God. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 14
Kan het echter niet voorkomen, dat het gezag van de overste en het geweten van de religieus, het heiligdom van de mens, waarin hij alleen is met God, wiens stem binnen in hem weerklinkt. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 16 met elkaar in conflict komen? Wij moeten het herhalen: het geweten is niet op zich alleen scheidsrechter van de morele waarde van de handelingen die het ingeeft, maar moet worden gezien in verband met objectieve normen en zo nodig worden gecorrigeerd en geleid.
Behalve wanneer iets wordt opgedragen dat duidelijk in strijd is met de goddelijke wet of de constituties van het instituut, of een groter kwaad meebrengt - want dan is er geen verplichting tot gehoorzaamheid -, hebben de overwegingen van de overste betrekking op een terrein waarop het oordeel over wat beter is sterk afhankelijk is van de wijze waarop men de zaak beschouwt. Wanneer men echter, doordat het bevolene inderdaad minder goed lijkt, meent, dat het daarom niet gerechtvaardigd is en tegen het geweten indruist, dan zou dat hetzelfde zijn als op een weinig realistische manier niet in te zien, dat zeer vele menselijke zaken duister en ambivalent zijn. Bovendien berokkent de weigering van gehoorzaamheid dikwijls grote schade aan het algemeen welzijn. Laat dus een religieus niet gemakkelijk beweren, dat de mening van zijn overste met het oordeel van zijn geweten in strijd is. Een dergelijk, overigens uitzonderlijk, geval zal soms een ware zielekwelling veroorzaken, volgens het voorbeeld van Christus zelf, die door zijn lijden gehoorzaamheid heeft geleerd. (Hebr. 5, 8)
Dit zij daarom gezegd, opdat men goed zou begrijpen, welke grote zelfverloochening de praktijk van het religieuze leven vergt. Daarom moet u iets ondervinden van die drang die de Heer trok tot zijn kruis, tot dat doopsel namelijk dat Hij moest ondergaan, waar dat vuur zou worden ontstoken dat ook u in vlam zet; Vgl. Lc. 12, 49-50 iets ook van die dwaasheid die de heilige Paulus ons allen toewenst en die ons alleen maar wijs maakt. Vgl. 1 Kor. 3, 18-19 Laat voor u dus het kruis zijn, wat het voor Christus was: de toetssteen van de ware liefde. Er bestaat toch immers een soort geheimzinnige en noodzakelijke band tussen zelfverloochening en vreugde, tussen offer en zielegrootheid, tussen discipline en geestelijke vrijheid.