H. Paus Paulus VI - 29 juni 1971
Kan het echter niet voorkomen, dat het gezag van de overste en het geweten van de religieus, het heiligdom van de mens, waarin hij alleen is met God, wiens stem binnen in hem weerklinkt. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 16 met elkaar in conflict komen? Wij moeten het herhalen: het geweten is niet op zich alleen scheidsrechter van de morele waarde van de handelingen die het ingeeft, maar moet worden gezien in verband met objectieve normen en zo nodig worden gecorrigeerd en geleid.
Behalve wanneer iets wordt opgedragen dat duidelijk in strijd is met de goddelijke wet of de constituties van het instituut, of een groter kwaad meebrengt - want dan is er geen verplichting tot gehoorzaamheid -, hebben de overwegingen van de overste betrekking op een terrein waarop het oordeel over wat beter is sterk afhankelijk is van de wijze waarop men de zaak beschouwt. Wanneer men echter, doordat het bevolene inderdaad minder goed lijkt, meent, dat het daarom niet gerechtvaardigd is en tegen het geweten indruist, dan zou dat hetzelfde zijn als op een weinig realistische manier niet in te zien, dat zeer vele menselijke zaken duister en ambivalent zijn. Bovendien berokkent de weigering van gehoorzaamheid dikwijls grote schade aan het algemeen welzijn. Laat dus een religieus niet gemakkelijk beweren, dat de mening van zijn overste met het oordeel van zijn geweten in strijd is. Een dergelijk, overigens uitzonderlijk, geval zal soms een ware zielekwelling veroorzaken, volgens het voorbeeld van Christus zelf, die door zijn lijden gehoorzaamheid heeft geleerd. (Hebr. 5, 8)