Paus Leo XIII - 1 september 1883
Tot dit doel nu beschouwen Wij geen middel krachtdadiger en van groter waarde dan dit: ons door kinderlijke godsvrucht de gunst te verwerven van Gods verheven Moeder, de Maagd Maria. Zij heeft bij God de vrede voor ons in handen en is de uitdeelster der hemelse genaden; zij is in de hemel op een hoog verheven troon van macht en glorie geplaatst, om de mensen op hun moeizame en gevaarvolle tocht naar die eeuwige stede de bijstand van haar bescherming te verlenen.
Nu dan ook het jaarlijkse feest nabij is, waarop Wij de vele en grote zegeningen herdenken, die door het rozenkransgebed aan het christenvolk zijn ten deel gevallen, is het Ons verlangen, dat dit jaar juist dàt gebed met bijzondere ijver in heel de katholieke wereld tot de verheven Maagd gericht worde; Wij zullen dan door haar tussenkomst en tot ons geluk van haar goddelijke Zoon genade en verlichting in onze rampen ondervinden. Daarom meenden Wij dit schrijven tot u, eerbiedwaardige broeders, te moeten richten, opdat, na kennisname van Onze bedoelingen, uw gezag en uw ijver de godsvrucht van het volk tot het plichtsgetrouw opvolgen daarvan zou opwekken.
Het is altijd voor de katholieken een kenmerkende gewoonte geweest, in benarde omstandigheden, in onzekere tijden hun toevlucht tot Maria te nemen en zich aan haar moederlijke goedheid toe te vertrouwen. Dat is een bewijs voor de hoop, ja, het vaste vertrouwen, dat de katholieke Kerk altijd, en terecht, op de Moeder Gods gesteld heeft. En inderdaad, de onbevlekt ontvangen Maagd, die tot Moeder Gods werd uitverkoren, en juist daardoor medewerkster is geworden bij de verlossing van het menselijk geslacht, bezit zulk een invloed en macht bij haar Zoon, dat geen menselijk wezen of geen engel onder dat opzicht meer verworven heeft of meer verwerven kan. En daar het haar bovenal zoet en aangenaam is, hulp en troost te bieden aan allen die er om vragen, mag men er niet aan twijfelen, of zij zal nog veel meer bereid zijn, ja, als het ware er naar haken, om de beden der gehele Kerk goedgunstig in te willigen.
Ieder van u, eerbiedwaardige broeders, kent het lijden en de rouw, die de ketterij der Albigenzen op het einde der 12de eeuw over de heilige Kerk Gods gebracht heeft. Ontstaan uit de sekte der NieuwManicheeën, hadden de aanhangers van deze ketterij het zuiden van Frankrijk en andere streken der Latijnse wereld met hun verderfelijke dwalingen vervuld. Gewapenderhand verbreidden zij overal schrik en ontzetting, en door moord en verwoesting trachtten zij hun heerschappij uit te breiden. Tegen deze verfoeilijke vijanden verwekte God in zijn barmhartigheid, zoals gij weet, een groot heilige, de beroemde vader en stichter van de Orde der Dominicanen. Groot door de zuiverheid van zijn leer, door het voorbeeld van zijn deugden, en door zijn werk als apostel, ondernam hij met heldenmoed de strijd voor de katholieke Kerk. Niet op wapengeweld stelde hij zijn vertrouwen; maar vooral op een wijze van gebed, die, hij onder de naam van Heilige Rozenkrans zelf het eerst invoerde, en zowel persoonlijk als door zijn zonen wijd en zijd verbreidde. Hij voorzag nl. door Gods ingeving en werking, dat met behulp van dit gebed als machtigste oorlogswapen de vijanden verslagen en op de vlucht gejaagd zouden worden en genoodzaakt zouden zijn, hun goddeloze, dolle overmoed te laten varen. En zo is het ook werkelijk geschied, zoals zeker vaststaat. Want toen deze manier van bidden was aangenomen, en op de wijze, die de heilige vader Dominicus geleerd had, gebruikelijk was geworden; begonnen godsvrucht, geloof en eendracht te herleven, en werden de listige pogingen van de ketters overal verijdeld. Bovendien werden zeer veel dwalenden tot de gezonde leer teruggebracht, en werd door de wapenen der katholieken, die tot afweer van geweld waren opgenomen, de terreur van de goddelozen bedwongen.
Zo werd ook in de vorige eeuw, eenmaal bij Temesvar in Hongarije, en eenmaal bij het eiland Corfu, een heerlijke overwinning op het Turkse leger behaald, en wel beide keren op een feestdag der verheven Maagd, nadat bij openbaar gebed de rozenkrans volgens godvruchtig gebruik gebeden was. Dit feit bewoog onze voorganger Clemens XI er toe, uit dankbaarheid het Rozenkransfeest als een jaarlijkse feestdag voor heel de Kerk voor te schrijven.
Daarom sporen Wij alle christenen dringend aan, om in het openbaar of anders ieder in de besloten kring van huis en gezin, dat heilig rozenkransgebed met ijver te verrichten. Maar Wij willen nog meer. Het is ook Ons verlangen, dat heel de maand oktober van het lopende jaar aan de hemelse Koningin van de rozenkrans godvruchtig worde toegewijd.
Wij bepalen en bevelen dus, dat dit jaar in heel de katholieke wereld het feest der Moeder Gods van de Rozenkrans bijzonder feestelijk en luisterrijk gevierd zal worden, en dat men van 1 oktober a.s. tot 2 november daaraanvolgende in alle parochiekerken, en als de bisschoppen het nuttig en praktisch achten ook in andere kerken en kapellen, die aan de eer der Moeder Gods gewijd zijn, tenminste vijf tientjes van de rozenkrans met de litanie van Loreto godvruchtig zal bidden. Het is Onze wens, dat bij het samenkomen van het volk voor deze gebeden tegelijkertijd het H. Offer aan het altaar wordt opgedragen, ofwel het allerheiligst Sacrament ter aanbidding wordt uitgesteld, en dat tot slot van de godsdienstige bijeenkomst op de gebruikelijke wijze de zegen met het H. Sacrament zal gegeven worden. Het heeft ook Onze volle goedkeuring, dat de rozenkransbroederschappen naar de wijze van onze voorouders tot openbaar getuigenis van hun godsvrucht een plechtige processie houden door de straten der steden. Waar dit echter door de ongunst der tijden misschien niet mogelijk is, daar moge een grotere toeloop naar de kerken vergoeden, wat aan de openbare uitoefening van de godsdienst op dit gebied onttrokken is, en daar moge de vurige godsvrucht door des te ijveriger beoefening der christelijke deugden aan het licht treden.
Gegeven te Rome bij St. Pieter, de eerste september van het jaar 1883,
het zesde jaar van Ons pausschap.Paus Leo XIII