H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1987
SOLLICITUDO REI SOCIALIS De ontwikkeling van de mens en de samenleving Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI |
|||
► | Panorama van de wereld van deze tijd |
Wat dit betreft heeft de encycliek zich geen illusies gemaakt. Haar ernstige, soms dramatische taal heeft zich ertoe beperkt de ernst van de situatie te benadrukken en aan aller geweten de dringende plicht voor te houden om haar te helpen oplossen. Er heerste in die jaren een zeker optimisme over de mogelijkheid om zonder overmatige inspanningen de economische achterstand van de arme volken in te halen, hen te voorzien van infrastructuren en hen te helpen in het proces van industrialisatie.
In die historische context bevorderde de organisatie van de Verenigde Naties achtereenvolgens twee decennia van ontwikkeling, naast de eigen inspanningen van ieder land De decennia waarnaar verwezen wordt zijn de jaren 1960-1970 en 1970-1980, het huidige decennium is het derde (1980-1990). Er werden inderdaad enige bilaterale en multilaterale maatregelen genomen om vele naties te hulp te komen waarvan enige reeds langere tijd onafhankelijk waren, terwijl andere, het grootste deel, nauwelijks als staten ontstaan waren uit het proces van de dekolonisatie. De Kerk voelde van haar kant de plicht om de problemen die de nieuwe situatie opwierp, dieper te bestuderen, met de gedachte die inspanningen te voeden met haar godsdienstige en menselijke inspiratie, om er een 'ziel' en een krachtdadige impuls aan te geven.
Daaraan moet nog de verschillen in cultuur en in waardesystemen tussen de verschillende bevolkingsgroepen toegevoegd worden, die niet altijd samenvallen met de graad van economische ontwikkeling, maar bijdragen tot het scheppen van afstanden. Dit zijn de elementen en aspecten die het sociale vraagstuk veel ingewikkelder maken, juist omdat het mondiale afmetingen aangenomen heeft. Als men de verschillende delen van de wereld ziet, die gescheiden zijn door de toenemende breedte van die kloof, en bemerkt dat ieder deel een eigen koers lijkt te varen en eigen plannen uitvoert, dan begrijpt men waarom men in de gangbare taal spreekt van verschillende werelden binnen onze ene wereld: Eerste Wereld, Tweede Wereld, Derde Wereld en soms ook Vierde Wereld De uitdrukking "Vierde Wereld" is niet zozeer gebruikt voor de zogenoemde minder ontwikkelde landen, maar ook en in het bijzonder voor de beknelling van grote of extreme armoede in landen met een gemiddeld of hoog inkomen.. Dergelijke uitdrukkingen, die er zeker geen aanspraak op maken op uitputtende wijze alle landen te klasseren, lijken veelzeggend. Zij zijn het teken van het wijdverbreide gevoel dat de eenheid van de wereld, met andere woorden de eenheid van de mensheid, ernstig gevaar loopt. Die zegwijze verbergt achter haar min of meer objectieve waarde ongetwijfeld een morele inhoud, waartegenover de Kerk, die "sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument... van de eenheid van heel het menselijk geslacht" is 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1, niet onverschillig kan blijven.
Het is nodig op te merken dat in de huidige wereld naast andere rechten vaak het recht op economisch initiatief onderdrukt wordt. Toch gaat het om een belangrijk recht, niet alleen voor de afzonderlijke personen maar ook voor het algemeen welzijn. De ervaring bewijst dat de ontkenning of inperking van dit recht in naam van een vermeende 'gelijkheid' van allen in de maatschappij de geest van initiatief, d.w.z. de creatieve persoonlijkheid van de burger, vermindert of zelfs vernietigt. Bijgevolg ontstaat op deze wijze niet zozeer een ware gelijkheid maar een 'nivellering naar beneden'. In plaats van het creatieve initiatief ontstaat passiviteit, de afhankelijkheid van en de onderwerping aan het bureaucratische apparaat, dat al enig orgaan 'beschikt' en 'beslist' over het geheel van de goederen en productiemiddelen zo het er al niet de 'bezitter' van is en allen in een positie van bijna absolute afhankelijkheid plaatst, die gelijk is aan de traditionele afhankelijkheid van de arbeiderproletariër van het kapitalisme. Dat roept een gevoel van frustratie of wanhoop op en voert tot onverschilligheid voor het nationale leven, terwijl het velen tot emigratie drijft en ook een vorm van "psychologische" emigratie oproept.
Die situatie heeft ook gevolgen vanuit de gezichtshoek van de 'rechten van de afzonderlijke naties'. Het gebeurt immers vaak dat een natie beroofd wordt van haar 'subject-zijn', d.w.z. van de 'soevereiniteit' die haar toekomt, in economische en ook in politiek-sociale zin en op zekere wijze in culturele zin, omdat in een nationale gemeenschap al deze aspecten van het leven met elkaar samenhangen.
Men moet bovendien benadrukken dat geen enkele maatschappelijke groepering, bijvoorbeeld een partij, het recht heeft om zich de rol van enige gids toe te eigenen, want dat leidt tot vernietiging van het echte subject-zijn van de maatschappij en de burgers, zoals in ieder totalitair systeem gebeurt. In deze situatie worden de mens en het volk 'objecten', niettegenstaande alle tegenovergestelde verklaringen en mondelinge verzekeringen.
Het past hieraan toe te voegen dat er in de wereld van vandaag vele andere vormen van armoede zijn. Verdienen bepaalde soorten gebrek of gemis inderdaad soms niet dezelfde naam? Verarmt de ontkenning of de beperking van de mensenrechten - zoals bijvoorbeeld het recht op godsdienstvrijheid, het recht om deel te nemen aan de opbouw van de maatschappij, de vrijheid om verenigingen en vakbonden op te richten of om initiatieven op economisch gebied te nemen - de menselijke persoon soms niet evenzeer of zelfs meer dan het gemis van materiële goederen? En is een ontwikkeling die geen rekening houdt met de volledige erkenning van deze rechten werkelijk een ontwikkeling van menselijke aard?
Kortom, de onderontwikkeling van onze tijd is niet alleen economisch maar ook cultureel, politiek en eenvoudigweg menselijk, zoals de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967) twintig jaar geleden al opgemerkt heeft. Zodat het nodig is zich hier af te vragen of de zo droevige realiteit van nu niet minstens ten dele gevolg is van een te beperkt ofwel overwegend economisch begrip van de ontwikkeling.
De encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967) heeft reeds voorzien dat met dergelijke systemen de rijkdom van de rijken zou kunnen toenemen terwijl de nood van de armen bevestigd zou blijven H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 33. Dit vooruitzicht heeft bekrachtiging gevonden door de opkomst van de zogeheten Vierde Wereld.
Onder de specifieke tekenen van onderontwikkeling die in toenemende mate ook de ontwikkelde landen treffen, zijn er twee die op speciale wijze een dramatische toestand openbaren. Op de eerste plaats de crisis van de huisvesting. In dit Internationale Jaar van de Daklozen, uitgeroepen door de Organisatie van de Verenigde Naties richt de aandacht zich op de miljoenen mensen die geen geschikte woning hebben of er zelfs helemaal geen hebben, teneinde het geweten van allen op te wekken en een oplossing te zoeken voor dit ernstige probleem dat negatieve gevolgen heeft zowel op het vlak van het individuele als op dat van het gezin en de maatschappij. Pauselijke Raad "Justitia et Pax", De Kerk en het huisvestingsprobleem, Wat heb je gedaan voor de dakloze broeder (27 dec 1987). Opgemerkt dient te worden dat de Heilige Stoel heeft deelgenomen aan de viering van het Internationale jaar met dit speciale document van de Pauselijke Commissie Iustitia et Pax.
Het tekort aan woningen bestaat op wereldwijd vlak en is grotendeels te wijten aan het steeds groeiende verschijnsel van de verstedelijking Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Brief, Aan Maurice Kardinaal Roy, bij gelegenheid van de 80ste verjaardag van Rerum Novarum, Octogesima Adveniens (14 mei 1971), 8-9. Zelfs de meest ontwikkelde volken tonen het trieste schouwspel van enkelingen en gezinnen die zich letterlijk forceren om te overleven, zonder onderdak of met zo'n precair onderdak dat het is alsof zij geen dak hebben.
Het gebrek aan huisvesting, dat op zich reeds een ernstig probleem is, moet beschouwd worden als teken en samenvatting van een hele reeks economische, sociale, culturele of gewoon menselijke tekorten. En gezien de omvang van het verschijnsel zou het niet moeilijk moeten zijn zich ervan te overtuigen dat men nog ver verwijderd is van de echte ontwikkeling van de volken.
Allen zijn zich bewust van de actualiteit en de toenemende ernst van dat verschijnsel in de geïndustrialiseerde landen De recente <i>Etude sur l'Economie mondiale 1987</i>, gepubliceerd door de Verenigde Naties, bevat de laatste gegevens daarover (vgl. pp. 8-9). Het percentage werklozen in de ontwikkelde landen met een markteconomie is gestegen met 3% van de arbeidskrachten in 1970 tot 8% in 1986. Er zijn thans 29 miljoen werklozen.. Het lijkt alarmerend in de ontwikkelingslanden met hun hoge cijfer van bevolkingsgroei en hun menigte van jonge mensen, terwijl in de landen met een hoge economische ontwikkeling de bronnen van arbeid zich lijken te sluiten, zodat de mogelijkheden van werk verminderen in plaats van toe te nemen. Ook dit verschijnsel, met zijn reeks negatieve gevolgen op individueel en maatschappelijk vlak, vanaf de degradatie tot aan het verlies van de eerbied die iedere man of vrouw aan zichzelf verplicht is, dwingt ons ernstig het soort ontwikkeling te onderzoeken dat in de loop van deze twintig jaren nagestreefd is. Wat dit betreft is de overweging van de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Laborem Exercens
Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
(14 september 1981) meer dan ooit op haar plaats:
"Men moet er de nadruk op leggen dat het meest constitutieve element en tegelijk de meest geschikte verifiëring van deze vooruitgang in de geest van rechtvaardigheid en vrede, welke de Kerk verkondigt en waarvoor zij niet ophoudt te bidden ... juist de voortdurende herwaardering van de menselijke arbeid is, hetzij onder het opzicht van zijn objectieve doelstelling hetzij onder het aspect van de waardigheid van het subject van iedere arbeid dat de mens is". "Men moet" daarentegen "getroffen worden door een verbijsterend feit van onmetelijke omvang", nl. dat "er scharen mensen zijn die geen werk of geen geschikt werk hebben ... een feit dat zonder twijfel aantoont dat er zowel binnen de afzonderlijke staatkundige gemeenschappen als in hun onderlinge betrekkingen op continentaal en mondiaal vlak met betrekking tot de organisatie van de arbeid en de werkgelegenheid iets is dat niet functioneert, juist op de kritieke punten van groot maatschappelijk belang" H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 18.
Dit verschijnsel vormt, zoals het voorafgaande, vanwege zijn universeel en in zekere zin vermenigvuldigend karakter een door zijn negatief gewicht buitengewoon sprekend teken van de toestand en de kwaliteit van de ontwikkeling van de volken waarvoor wij nu staan.
Men kan hier niet stilzwijgend voorbijgaan aan het nauwe verband tussen dit probleem, waarvan de toenemende ernst door de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967) reeds voorzien is H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 54. "Dan zullen de ontwikkelingsvolken niet langer het gevaar lopen om overstelpt te worden door schulden, die zij alleen kunnen aflossen door het grootste gedeelte van hun inkomsten af te staan. Beide partijen zullen de rentevoet en de duur van de leningen bepalen, en wel zo, dat deze aanvaardbaar zijn voor beide partners; en hierbij zal men letten op het noodzakelijke evenwicht tussen schenkingen en leningen tegen geen of tegen een minimum aan rente enerzijds en de duur van de aflossingen anderzijds.", en het vraagstuk van de ontwikkeling van de volken. De reden welke de ontwikkelingslanden dreef tot het aanvaarden van het aanbod van de overvloed van beschikbare kapitalen, was de hoop deze te kunnen investeren in ontwikkelingsactiviteiten. Het beschikbaar-zijn van de kapitalen en het feit van het aannemen ervan bij wijze van lening kunnen bijgevolg beschouwd worden als een bijdrage tot de ontwikkeling zelf, welke een wenselijke en in zich rechtmatige zaak is, ook al vindt zij misschien onvoorzichtig en soms te gehaast plaats.
Door de verandering van de omstandigheden, zowel in de landen die schulden hebben gemaakt als op de internationale financieringsmarkt, is het werktuig dat gekozen is om een bijdrage te leveren tot de ontwikkeling, tot een tegengesteld werkend instrument geworden. En dit zowel omdat de debiteurenlanden, om te voldoen aan de verplichtingen van de schuld, zich gedwongen zien kapitalen uit te voeren die nodig zouden zijn om hun levensniveau te verhogen of zelfs maar te handhaven, alsook omdat zij om dezelfde reden geen nieuwe financieringen kunnen verkrijgen die evenzeer onmisbaar zijn.
Door dit mechanisme is het middel dat bestemd is voor de ontwikkeling van de volken een rem geworden, in bepaalde gevallen zelfs een accentuering van de onderontwikkeling.
Deze bevindingen moeten tot nadenken stemmen, zoals het jongste document van de pauselijke commissie Justitia et Pax zegt Vgl. Pauselijke Raad "Justitia et Pax", Een ethische benadering van de internationale schuld, Ten dienste van de mensengemeenschap (27 dec 1986). Bij de presentatie van dit document, over het ethische karakter van de onderlinge afhankelijkheid van de volken, en, om in de lijn van de onderhavige overwegingen te blijven, over de verplichtingen en de voorwaarden voor de medewerking aan de ontwikkeling, die eveneens door ethische beginselen geïnspireerd zijn.
Daar wij ons voor een samenstel van ongetwijfeld ingewikkelde factoren bevinden, is het niet mogelijk hier tot een volledige analyse te komen. Maar men kan niet stilzwijgend voorbijgaan aan een opvallend feit van het politieke kader dat de periode na de Tweede Wereldoorlog kenmerkt en een niet te verwaarlozen factor is in het verloop van de ontwikkeling van de volken. Wij bedoelen het bestaan van twee tegenover elkaar staande blokken, die algemeen aangeduid worden met de conventionele namen van Oost en West. De reden van deze benaming is niet zuiver politiek, maar ook, om zo te zeggen, geopolitiek. Elk van de twee blokken streeft naar de in- of aansluiting van andere landen of groepen van landen met verschillende graden van aansluiting of deelneming. De tegenstelling is vooral politiek voorzover elk blok zichzelf vindt in een systeem van organisatie van de maatschappij en van machtsuitoefening dat een alternatief voor het andere wil zijn. De politieke tegenstelling vindt op haar beurt haar oorsprong in een diepere tegenstelling die van ideologische aard is. In het Westen bestaat er namelijk een systeem dat historisch gezien geïnspireerd wordt door beginselen van het liberalistisch kapitalisme zoals het zich ontwikkeld heeft in de vorige eeuw met de industrialisering; in het Oosten is er een systeem dan geïnspireerd wordt door het marxistisch collectivisme, dat voortgekomen is uit de interpretatie van de conditie van de proletarische klassen in het licht van een speciale uitleg van de geschiedenis. De twee ideologieën die zich beroepen op twee zeer verschillende visies op de mens, op zijn vrijheid en op zijn maatschappelijke rol, bieden en bevorderen op economische plan antithetische vormen van organisatie van het werk en van eigendomsstructuren, vooral wat de zogenaamde productiemiddelen betreft.
Het was onvermijdelijk dat de ideologische tegenstelling door de ontwikkeling van tegenstrijdige machtssystemen en -centra met eigen vormen van propaganda en indoctrinatie evolueerde in een groeiende militaire tegenstelling en twee blokken van gewapende macht deed ontstaan, waarvan elk wantrouwen en angst koestert voor de overmacht van de ander.
De internationale betrekkingen moesten op hun beurt de gevolgen ondervinden van deze 'logica van de blokken' en van de respectieve 'invloedssferen'. De spanning tussen de twee blokken, die voortgekomen is uit de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog, heeft de volgende veertig jaren geheel beheerst; nu eens heeft zij het karakter aangenomen van een koude oorlog, dan weer dat van een oorlog bij volmacht door gebruikmaking van plaatselijke conflicten en soms heeft zij de mensen hun adem doen inhouden en hun harten beklemd door de dreiging van een openlijke en totale oorlog.
Ook al lijkt dat gevaar voor het ogenblik verwijderd te zijn, alhoewel niet geheel verdwenen, en ook al is men tot een eerste overeenkomst gekomen over de vernietiging van een bepaald type atoombewapening, toch zijn het bestaan en de tegenstelling van de blokken nog steeds een reëel en verontrustend feit, dat het beeld van de wereld blijft bepalen.
Want, zoals bekend, betreft de spanning tussen Oost en West niet per sé een tegenstelling tussen twee verschillende graden van ontwikkeling, maar veeleer een tegenstelling tussen twee opvattingen over de ontwikkeling van de mens en de volken, die beide onvolledig zijn en een radicale correctie behoeven. De genoemde tegenstelling wordt overgebracht naar de ontwikkelingslanden en draagt zo bij tot de verbreding van de kloof die op economisch plan reeds bestaat tussen Noord en Zuid en gevolg is van de afstand tussen de twee meest ontwikkelde en de minder ontwikkelde werelden.
Dit is één van de redenen waarom de sociale leer van de Kerk een kritische houding aanneemt zowel tegenover het liberalistisch kapitalisme als tegenover het marxistisch collectivisme. Vanuit het gezichtspunt van de ontwikkeling komt spontaan de vraag op: op welke wijze of in welke mate zijn deze twee systemen vatbaar voor hervormingen en aanpassingen die een echte en volledige ontwikkeling van de mens en van de volken in de huidige maatschappij begunstigen en bevorderen? Deze hervormingen en aanpassingen zijn immers dringend en onmisbaar voor de zaak van de ontwikkeling van allen.
De landen die sinds kort onafhankelijk zijn, zich inspannen om een eigen culturele en politieke identiteit te verwerven en de doeltreffende en belangeloze bijstand van de rijkere en meer ontwikkelde landen nodig hebben, worden verwikkeld in en soms meegesleurd door de ideologische conflicten die onvermijdelijk interne verdeeldheid teweegbrengen, in bepaalde gevallen zozeer dat het echte burgeroorlogen veroorzaakt. Ook omdat de investeringen en de hulp voor de ontwikkeling dikwijls afgewend worden van hun eigenlijke doel en misbruikt worden om de tegenstellingen aan te wakkeren, buiten en tegen de belangen van de landen die er van zouden moeten profiteren. Vele van die landen worden zich steeds meer bewust van het gevaar slachtoffer te worden van een neokolonialisme en zij proberen zich daaraan te onttrekken. Dat bewustzijn heeft temidden van moeilijkheden, aarzelingen en soms tegenstellingen de Internationale Beweging van de Niet-Gebonden Landen doen ontstaan, welke, in wat haar positieve kant vormt, werkelijk het recht zou willen bevestigen dat ieder volk heeft op zijn eigen identiteit, op zijn eigen onafhankelijkheid en veiligheid, alsmede op de deelname, op basis van gelijkheid en solidariteit, aan het genot van de goederen die voor alle mensen bestemd zijn.
De ontwikkelingslanden worden onderdeel van een mechanisme, van een gigantisch raderwerk, in plaats van zelfstandige naties die zich bekommeren om de eigen vooruitgang naar een rechtvaardige deelname aan de goederen en diensten die voor allen bestemd zijn. Dat gebeurt ook vaak op het gebied van de sociale communicatiemiddelen, die meestal beheerd worden door centra in het noordelijke deel van de wereld, niet altijd de vereiste aandacht schenken aan de prioriteiten en problemen van die landen, hun culturele fysionomie niet eerbiedigen, niet zelden een vertekend beeld van het leven en van de mens opdringen en zo niet beantwoorden aan de eisen van de echte ontwikkeling.
Elk van beide blokken bergt op eigen wijze in zich de neiging tot imperialisme, zoals men pleegt te zeggen, of tot vormen van neokolonialisme; een gemakkelijke verleiding waarvoor men niet zelden bezwijkt, zoals ook de recente geschiedenis leert.
Dat is een abnormale situatie, die het gevolg is van een oorlog en een angst, welke om redenen van eigen veiligheid opgeblazen is tot ongeoorloofde proporties, en die het elan van de samenwerking en de solidariteit van allen voor het algemeen welzijn van de mensheid verarmt, vooral ten nadele van vredelievende volken, die belemmerd worden in hun recht op toegang tot de goederen die voor alle mensen bestemd zijn.
Zo gezien is de huidige verdeeldheid in de wereld een direct obstakel voor de echte verandering van de condities van onderontwikkeling in de ontwikkelingslanden of in de minder ontwikkelde landen. Maar de volken leggen zich niet altijd neer bij hun lot. Bovendien lijken de behoeften van een economie die verstikt wordt door de militaire uitgaven, bureaucratie en intrinsieke ondoeltreffendheid, nu processen op gang te brengen die de tegenstelling minder star en het aangaan van een vruchtbare dialoog en van echte samenwerking voor de vrede gemakkelijker zouden kunnen maken.
Het past hier te bevestigen, en het mag geen overdrijving lijken, dat de functie van leidinggeven onder de naties alleen gerechtvaardigd kan worden door de mogelijkheid en de wil om op ruime en edelmoedige wijze bij te dragen tot het algemeen welzijn.
Een natie die min of meer bewust zou toegeven aan de verleiding om zich in zichzelf op te sluiten en die zich zou onttrekken aan de verantwoordelijkheid die voortvloeit uit een superioriteit in het concert van de naties, zou ernstig te kort schieten in een precieze ethische plicht. Dat is gemakkelijk waar te nemen in de historische omstandigheden waarin de gelovigen de beschikkingen van de goddelijke Voorzienigheid zien, die zich van de volken wil bedienen voor de verwerkelijking van haar plannen, alsook om "de plannen van de volken teniet" te doen. Vgl. Ps. 33, 10
Wanneer het Westen de indruk geeft zich over te leveren aan vormen van toenemend egoïstisch isolement en het Oosten op zijn beurt zijn plicht tot medewerking aan de inspanning om de nood van de volken te verlichten om aanvechtbare redenen lijkt te miskennen, dan staat men niet alleen tegenover een verraad aan de wettige verwachtingen van de mensheid, dat de voorbode is van onvoorzienbare gevolgen, maar ook tegenover een ware onttrekking aan een morele plicht.
Als men aan dit alles nog het verschrikkelijke en algemeen onderkende gevaar toevoegt dat de atoomwapens vormen, die tot in het ongelooflijke opgestapeld zijn, dan lijkt de logische conclusie de volgende: het panorama van de huidige wereld, de economische inbegrepen, lijkt in plaats van zorg te openbaren voor een echte ontwikkeling die allen tot een "meer menselijk" leven voert, zoals de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967) verhoopte Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 37, bestemd te zijn om ons sneller naar de dood te brengen. De gevolgen van deze stand van zaken uiten zich in de verscherping van een plaag die typisch en onthullend is voor de onevenwichtigheden en conflicten van de huidige wereld: de miljoenen vluchtelingen die door oorlogen, natuurrampen, vervolgingen en discriminaties van allerlei aard zijn beroofd van huis, werk, gezin en vaderland. De tragedie van deze menigten weerspiegelt zich in het verslagen gelaat van mannen, vrouwen en kinderen die in een verdeelde en ongastvrij geworden wereld geen thuis meer kunnen vinden.
Men kan zijn ogen ook niet sluiten voor een andere droevige plaag van de hedendaagse wereld, voor het verschijnsel van het terrorisme, in de zin van de opzet om zonder onderscheid mensen te doden en goederen te vernietigen en juist een klimaat van vrees en onzekerheid te scheppen, dikwijls ook door het gijzelen van mensen. De terreurdaden zijn nooit te rechtvaardigen, ook al voert men als motief voor deze onmenselijke praktijken een ideologie aan of het scheppen van een betere maatschappij. Maar zij zijn nog minder te rechtvaardigen wanneer, zoals nu gebeurt, de besluiten en daden die soms tot ware slachtingen worden, en sommige ontvoeringen van personen die onschuldig zijn en met de conflicten niets te maken hebben, zich een propagandistisch doel voorstellen ten behoeve van de eigen zaak, of, wat nog erger is, doel op zich zijn, zodat men doodt alleen om te doden. Tegenover zoveel verschrikking en lijden behouden de woorden die ik enige jaren geleden uitgesproken heb en hier herhaal steeds hun waarde: "Het Christendom verbiedt het om ... zijn toevlucht te nemen tot de wegen van haat, tot moord op onbeschermde personen, tot de methoden van het terrorisme" H. Paus Johannes Paulus II, Homilie, In Drogheda, Ierland, Keer terug van de weg van het geweld (29 sept 1979), 5.
Van de andere kant lijkt het zeer verontrustend te constateren dat in vele landen systematische campagnes tegen de geboorten gelanceerd worden, op initiatief van hun regeringen, niet alleen in strijd met de culturele en godsdienstige identiteit van die landen zelf, maar ook met de natuur van de echte ontwikkeling. Het gebeurt dikwijls dat deze campagnes te wijten zijn aan druk en gefinancierd worden met kapitalen uit het buitenland, en in sommige gevallen worden de economisch-financiële hulp en bijstand zelfs daarvan afhankelijk gemaakt. Het gaat in ieder geval om een absoluut gebrek aan eerbied voor de beslissingsvrijheid van de betrokkenen, mannen en vrouwen, die niet zelden blootgesteld zijn aan onverdraaglijke druk, economische inbegrepen, om hen te doen buigen voor deze nieuwe vorm van onderdrukking. Het zijn de armste volken die het geweld daarvan ondergaan: en het loopt soms uit op het verwekken van de tendens tot een zeker racisme of op het bevorderen van de toepassing van bepaalde vormen van eugenisme die evenzeer racistisch zijn.
Ook dit feit, dat om de meest energieke veroordeling vraagt, is teken van een verkeerd en vals begrip van de echte menselijke ontwikkeling.
Het eerste positieve teken is het volle bewustzijn bij zeer veel mannen en vrouwen van de eigen waardigheid en die van ieder menselijk wezen. Dit bewustzijn komt bij voorbeeld overal tot uitdrukking in de meer levendige zorg voor de eerbiediging van de mensenrechten en in de meer besliste afwijzing van de schending ervan. Een blijk daarvan is het aantal private verenigingen, sommige van mondiale betekenis, die de laatste tijd opgericht zijn en zich bijna alle inzetten om met grote zorg en lofwaardige objectiviteit de internationale gebeurtenissen op dit gevoelige gebied te volgen.
Op dit vlak moet men de invloed erkennen die uitgeoefend wordt door de Verenigde Naties
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948) die ongeveer veertig jaar geleden door de organisatie van de Verenigde Naties is uitgevaardigd. Het bestaan zelf van die verklaring en de geleidelijke aanvaarding ervan van de kant van de internationale gemeenschap zijn reeds een teken van bewustzijn dat sterker wordt. Hetzelfde moet gezegd worden, steeds op het gebied van de mensenrechten, van de andere juridische werktuigen van de Organisatie van de Verenigde Naties of van andere internationale organisaties vgl. Droits de l'homme. Recueil d'instruments internationaux, Verenigde Naties, New York 1986 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 17.
Het bewustzijn waarover wij spreken, betreft niet alleen de individuen maar ook de naties en volken, welke als eenheden die een bepaalde culturele identiteit hebben, bijzonder gevoelig zijn voor het bewaren, het vrije beheer en de bevordering van hun kostbare erfenis. Tegelijkertijd wint in de wereld die door allerlei soorten conflicten verdeeld en ontwricht wordt, de overtuiging veld van een radicale onderlinge afhankelijkheid en dientengevolge van de noodzaak van een solidariteit die haar opneemt en overdraagt op moreel vlak. De mensen realiseren zich nu misschien meer dan vroeger dat zij met elkaar verbonden zijn door een gemeenschappelijke bestemming, die zij samen moeten opbouwen als men de algemene catastrofe wil vermijden. Uit het diepst van de angst en de vrees en van de verschijnselen van vlucht, zoals de drugs, die typisch zijn voor de huidige wereld, komt geleidelijk het idee op dat het welzijn waartoe wij allen geroepen zijn en het geluk, waarnaar wij verlangen, niet verkregen kunnen worden zonder de inspanning en inzet van allen, niemand uitgesloten, en zonder de consequente afstand van het egoïsme.
Hier heeft als teken van de eerbied voor het leven niettegenstaande alle verleidingen om het te vernietigen, van abortus tot euthanasie ook de daarmee samenhangende zorg om de vrede een plaats; en opnieuw het bewustzijn, dat deze ondeelbaar is: hij is van allen of van niemand. Een vrede die steeds meer de strikte eerbied voor de rechtvaardigheid vraagt en bijgevolg de billijke verdeling van de vruchten van de echte ontwikkeling Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 78 Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 76. "Strijden tegen de ellende en tegen de onrechtvaardigheid betekent niet alleen het bevorderen van de welvaart, maar ook van de geestelijke en morele verheffing van de mensen en bijgevolg de bevordering van het welzijn van de gehele mensheid. .... Aan de vrede moet dag voor dag worden gebouwd, doordat men werkt aan een orde, die door God is gewild en die een meer volmaakte rechtvaardigheid onder de mensen met zich meebrengt.". Onder de positieve tekens van het heden dient men nog te vermelden het grotere bewustzijn van de beperktheid van de beschikbare hulpbronnen, de noodzaak om de onschendbaarheid en de ritmen van de natuur te eerbiedigen en er rekening mee te houden bij de planning van de ontwikkeling, in plaats van deze op te offeren aan bepaalde demagogische opvattingen daarover. Het gaat om wat heden ten dage valt onder de naam van ecologische zorg.
Het is juist ook de inzet te erkennen van regeringsmensen, politici, economen, vakbondsleiders, wetenschapsmensen en internationale functionarissen, van wie velen door godsdienstig geloof geïnspireerd worden, om edelmoedig en met veel persoonlijke offers het kwaad in de wereld op te lossen en er met alle middelen voor te werken dat een steeds groter aantal mannen en vrouwen mag genieten van de weldaad van de vrede en van een levenskwaliteit die haar naam waardig is.
Daartoe dragen de grote internationale organisaties in niet geringe mate bij en ook sommige regionale organisaties, waarvan de vereende krachten meer doeltreffende maatregelen mogelijk maken. Het is ook door deze bijdragen dat sommige landen van de Derde Wereld er ondanks de last van talrijke negatieve omstandigheden in geslaagd zijn in zekere mate zelf te voorzien in hun voedsel of een graad van industrialisering te bereiken die het mogelijk maakt waardig te overleven en bronnen van werk te waarborgen aan de beroepsbevolking.
Zodoende is niet alles negatief in de wereld van vandaag en dat zou het ook niet kunnen zijn want de Voorzienigheid van de hemelse Vader waakt met liefde zelfs over onze dagelijkse zorgen Vgl. Mt. 6, 25-32 Vgl. Mt. 10, 23-31 Vgl. Lc. 12, 6-7.22-30 ; de genoemde positieve waarden getuigen veeleer van een nieuwe morele zorg, vooral met betrekking tot de grote menselijke problemen zoals de ontwikkeling en de vrede. Deze realiteit spoort mij ertoe aan de beschouwing te richten op de authentieke natuur van de ontwikkeling van de volken, in de lijn van de encycliek waarvan wij de verjaardag vieren, en als hulde aan haar onderricht.