H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1987
De Kerk heeft ook vertrouwen in de mens, ook al kent zij de bedorvenheid waartoe hij in staat is, want zij weet goed dat er ondanks de erfzonde en de zonde die elk kan bedrijven, in de menselijke persoon voldoende kwaliteiten en energie zijn, een fundamentele 'goedheid' Vgl. Gen. 1, 31 omdat hij beeld is van de Schepper en onder de verlossende invloed staat van Christus, "die zich in zekere zin met iedere mens verenigd heeft" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 8, en omdat de doeltreffende werking van de heilige Geest "het aardrijk vervult" (Wijsh. 1, 7).
Daarom zijn wanhoop, pessimisme en lijdzaamheid niet te rechtvaardigen. Men moet, zij het met droefheid, zeggen dat, zoals men kan zondigen door egoïsme, door overdreven winsten heerszucht, men ook tekort kan schieten ten opzichte van de dringende noden van scharen mensen die ondergedompeld zijn in de onderontwikkeling, door vrees, door besluiteloosheid en in de grond door lafheid. Wij zijn allen geroepen, ja verplicht het hoofd te bieden aan de ontstellende uitdaging van de laatste decade van het tweede millennium. Ook omdat de dreigende gevaren allen belagen een mondiale economische crisis, een onbegrensde oorlog zonder overwinnaars en overwonnenen. Tegenover een dergelijke bedreiging zal het verschil tussen rijke personen en landen en arme personen en landen weinig betekenis hebben, behalve de grotere verantwoordelijkheid die rust op hem die meer heeft en meer kan.
Maar dit is noch het enige noch het voornaamste motief. De waardigheid van de menselijke persoon staat op het spel, waarvan de verdediging en de bevordering ons door de Schepper zijn toevertrouwd en waartoe de mannen en vrouwen in ieder tijdsgewricht van de geschiedenis op strikte en verantwoordelijke wijze verplicht zijn. Het huidige panorama lijkt, zoals reeds velen min of meer duidelijk bemerken, niet te beantwoorden aan deze waardigheid. Een ieder is geroepen zijn eigen plaats in te nemen in de vredelievende campagne die gevoerd moet worden met vredelievende middelen om de ontwikkeling in vrede te bereiken en de natuur zelf en de ons omringende wereld te redden. Ook de Kerk voelt zich hierin diep verwikkeld en zij hoopt op een gelukkige afloop. Ik wil mij daarom, naar het voorbeeld van Paus Paulus VI met de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967) H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 5. "Wij zijn ervan overtuigd, dat dit program de sympathie en de steun zal hebben niet alleen van onze katholieke zonen en christelijke broeders, maar evenzeer van alle mensen van goede wil. Daarom roepen wij thans alle mensen plechtig op tot een georganiseerde actie", met eenvoud en nederigheid richten tot allen, mannen en vrouwen, zonder uitzondering, opdat zij overtuigd zijn van de ernst van het huidige ogenblik en van ieders persoonlijke verantwoordelijkheid, door de eigen levensstijl en die van het gezin, door het gebruik van de goederen, door de participatie als burgers, door de bijdrage aan de economische en politieke beslissingen en door de eigen inzet voor de nationale plannen de maatregelen die ingegeven zijn door solidariteit en door de voorkeursliefde voor de armen, uitvoeren. Dat vraagt het ogenblik en vooral de waardigheid van de menselijke persoon, onverwoestbaar beeld van God de Schepper, dat in ieder van ons gelijk is. De kinderen van de Kerk moeten hierbij voorbeeld en gids zijn, want volgens het programma dat Jezus zelf uiteengezet heeft in de synagoge van Nazareth, zijn zij geroepen om "aan armen de Blijde Boodschap te verkondigen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien, om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer" (Lc. 4, 18-19). Het is goed de gewichtige rol te onderstrepen die weggelegd is voor de taken, mannen en vrouwen, zoals opnieuw bevestigd is door de jongste vergadering van de Bisschoppensynode. Aan hen komt het toe de tijdelijke werkelijkheden met christelijke inzet te bezielen en daarmee te tonen dat zij getuigen en bewerkers zijn van vrede en gerechtigheid.
Ik wil mij speciaal richten tot hen die deelhebben aan een echte, zij het onvolledige gemeenschap met ons, door het Sacrament van het Doopsel en door de belijdenis van hetzelfde credo. Ik ben er zeker van dat zowel de zorg die deze encycliek uitdrukt als de beweegredenen die haar bezielen, hun vertrouwd zullen zijn omdat zij geïnspireerd zijn door het evangelie van Jezus Christus. Wij kunnen hierin een nieuwe uitnodiging vinden om eensgezind te getuigen van onze gemeenschappelijke overtuigingen over de God geschapen, door Christus verlost en door de Geest geheiligd is en geroepen om in deze wereld te leven overeenkomstig die waardigheid.
Ik richt deze oproep eveneens tot hen die met ons de erfenis van Abraham, "onze vader in het geloof" Vgl. Rom. 4, 11 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4, en de traditie van het Oude Testament delen, de Joden, en tot die zoals wij in een rechtvaardige en barmhartige God geloven, de mohammedanen. En hij strekt zich ook uit tot alle volgelingen van de grote wereldgodsdiensten.
De ontmoeting op 27 oktober van vorig jaar te Assisi, de stad van Sint Franciscus, om te bidden voor de vrede en om ons daartoe te verbinden ieder in trouw aan de eigen godsdienstige belijdenis heeft aan allen duidelijk gemaakt hoezeer de vrede en de noodzakelijke voorwaarde daarvoor, de ontwikkeling van "heel de mens en van alle mensen", ook een godsdienstig vraagstuk zijn, en hoe de volledige verwezenlijking van beide afhangt van de trouw aan onze roeping als gelovige mannen en vrouwen. Want zij hangt vooral van God af.