Het morele karakter van de ontwikkeling kan ook niet afzien van de eerbied
voor de wezens die de zichtbare natuur
vormen, welke de Grieken, zinspelend juist op de
orde die haar kenmerkt, de 'kosmos' noemden. Ook deze werkelijkheid eist op haar wijze eerbied, krachtens een drievoudige overweging waarover het goed is aandachtig na te denken.
- De eerste bestaat hierin dat het betaamt er zich in toenemende mate van bewust te zijn dat men niet ongestraft naar willekeur gebruik kan maken van de verschillende soorten wezens, levende of levenloze dieren, planten, natuurlijke elementen zoals men wil, volgens de eigen economische eisen. Men dient integendeel rekening te houden met de natuur van elk en met het onderlinge verband in een geordend systeem, dat juist de 'kosmos' is.
- De tweede overweging is daarentegen gebaseerd op de, naar men zou zeggen, meer dringende constatering van de beperktheid van de natuurlijke hulpbronnen, waarvan sommige, zoals men zegt, niet hernieuwbaar zijn. Als men ze gebruikt alsof zij onuitputtelijk waren, met absolute heerschappij, brengt men hun beschikbaar-zijn ernstig in gevaar, niet slechts voor de huidige generatie maar vooral voor de komende generaties.
- De derde overweging betreft direct de gevolgen die een bepaald type van ontwikkeling heeft voor de kwaliteit van het leven in de geïndustrialiseerde zones. Wij weten allen dat steeds vaker de vervuiling van het milieu het directe of indirecte gevolg is van de industrialisatie, met ernstige gevolgen voor de gezondheid van de bevolking.
Nogmaals blijkt duidelijk dat de ontwikkeling, de wil tot planning die haar leidt, het gebruik en de wijze van gebruik van de hulpbronnen niet losgemaakt kunnen worden van de eerbiediging van de morele eisen. Eén daarvan is zonder twijfel de eis die beperkingen oplegt aan het gebruik van de zichtbare natuur. De heerschappij die de Schepper gegeven heeft aan de mens, is geen absolute macht; men kan evenmin spreken van vrijheid om "te gebruiken en te misbruiken" of om te beschikken over de dingen zoals dit het beste aanstaat. De beperking die de Schepper zelf vanaf het begin opgelegd heeft en die symbolisch uitgedrukt is door het verbod om "
de vrucht van de boom te eten"
Vgl. Gen. 2, 16v
, toont met voldoende duidelijkheid aan dat wij met betrekking tot de zichtbare natuur onderworpen zijn aan wetten die niet alleen biologisch maar ook moreel zijn en die wij niet ongestraft kunnen overtreden.
Een juist begrip van de ontwikkeling kan niet afzien van deze overwegingen over het gebruik van de elementen van de natuur, de hernieuwbaarheid van de hulpbronnen en de gevolgen van een ongeordende industrialisatie, welke aan ons geweten de morele dimensie voorhouden die de ontwikkeling moet kenmerken Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Homilie, Val Visdende, Bij gelegenheid van het feest St Johannes Gualberto (12 juli 1987), 5 Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Brief, Aan Maurice Kardinaal Roy, bij gelegenheid van de 80ste verjaardag van Rerum Novarum, Octogesima Adveniens (14 mei 1971), 21.