H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1987
In dit goddelijke plan dat vanaf de eeuwigheid aanvangt in Christus, volmaakt 'beeld' van de Vader, en dat zijn hoogtepunt vindt in Hem, "De eerste die van de dood is opgestaan" (Kol. 1, 15.18), voegt zich onze geschiedenis, die getekend is door onze persoonlijke en collectieve inspanning om de menselijke conditie te verheffen en de obstakels die voortdurend opduiken op onze weg, te overwinnen waardoor wij ons gereed maken om deel te hebben aan de volheid die "woont in de Heer" en die Hij meedeelt aan zijn "Lichaam dat de Kerk is" (Kol. 1, 18) Vgl. Ef. 1, 22-23 , terwijl de zonde, die ons altijd belaagt en onze menselijke verrichtingen in gevaar brengt, overwonnen en vrijgekocht is door de 'verzoening' die Christus bewerkt heeft. Vgl. Kol. 1, 20
Hier worden de perspectieven wijder. De droom van een onbeperkte vooruitgang wordt teruggevonden, radicaal getransformeerd door het nieuwe gezichtspunt dat het christelijke geloof opent waar het ons verzekert dat die vooruitgang alleen mogelijk is, omdat God de Vader van het begin af besloten heeft de mens deelachtig te maken aan zijn heerlijkheid in de verrezen Jezus Christus, "in wie wij de verlossing hebben door zijn bloed, de vergeving van de zonden" (Ef. 1, 7), en in Hem de zonde heeft willen overwinnen en deze heeft laten dienen voor ons hoogste goed Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, ex Decr. Sacr. Oec. Conc. Vat. II instauratum, auctoritate Pauli PP. VI promulgatum, ed. typica, Missale Romanum (3 apr 1969). Paasjubelzang: "Moest de zonde van Adam niet worden begaan om door Christus' dood te worden gedelgd. Gelukkige schuld, waaraan wij de Verlosser danken.", dat op oneindige wijze al wat de vooruitgang zou kunnen verwerkelijken overtreft.
Dan kunnen wij, terwijl wij worstelen temidden van de duisternis en de gebreken van de onderontwikkeling en de overontwikkeling, zeggen dat dit vergankelijke eens met onvergankelijkheid bekleed zal worden en dit sterfelijke met onsterfelijkheid Vgl. 1 Kor. 15, 54 , wanneer de Heer "het koningschap aan God de Vader zal overdragen" (1 Kor. 15, 24) en alle menswaardige werken en daden vrijgekocht zullen worden.
De geloofsvisie maakt bovendien goed de redenen duidelijk die de Kerk aanzetten om zich te interesseren voor de problematiek van de ontwikkeling en het als een plicht van haar pastorale bediening te beschouwen om allen te stimuleren tot nadenken over de natuur en de kenmerken van de authentieke menselijke ontwikkeling. Door haar inzet wil zij zich enerzijds ten dienste stellen van het goddelijke plan, dat de dingen bedoelt te richten op de volheid die in Christus woont Vgl. Kol. 1, 19 en die Hij aan zijn Lichaam heeft meegedeeld, en anderzijds beantwoorden aan haar fundamentele roeping om sacrament te zijn, "dat wil zeggen het teken en het instrument van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1.
Enige kerkvaders hebben zich door deze visie laten inspireren om op hun beurt in originele vorm een begrip uit te werken van de betekenis van de geschiedenis en de arbeid van de mens, als gericht op een doel dat haar overstijgt en steeds bepaald wordt door het verband met het werk van Christus. Het is, met andere woorden, mogelijk in het patristische onderricht een optimistische visie op de geschiedenis en de arbeid terug te vinden, ofwel op de blijvende waarde van de authentieke menselijke verrichtingen, voorzover zij door Christus vrijgekocht zijn en bestemd voor het beloofde Rijk Vgl. H. Basilius van Caesarea, Kleine Regels, Regulae fusius tractatae - Regulae Brevius Tractatae. Interrogatio XXXVII, 1-2: PG 31, 1009-1012 Vgl. H. Theodoretus van Cyrus, De Providentia. Oratio VII: PG 83, 665-686 Vgl. H. Augustinus, Over de Stad Gods, De Civitate Dei. XIX, 17: CCL 48, 683-685.
De overtuiging van de Kerk dat zij zijzelf, haar bedienaren en ieder van haar leden krachtens roeping verplicht is om de nood van de lijdenden, dichtbij en veraf, te verlichten, niet alleen met het 'overbodige' maar ook met het 'noodzakelijke', maakt zodoende deel uit van de oudste leer en praktijk van de kerk. Tegenover gevallen van nooddruft kan men niet de voorkeur geven aan overbodige versiering van de kerken en kostbare benodigdheden voor de goddelijke eredienst; het zou integendeel plicht kunnen zijn deze goederen te vervreemden om brood, drank, kleding en woning te geven aan wie ervan beroofd is Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens MattheĆ¼s, In Matthaeum Homilia. 50, 3-4: PG 58, 508-510 Vgl. H. Ambrosius van Milaan, De Officiis Ministrorum. Lib. II, XXVIII, 136-140: PL 16, 139-141 Vgl. Possidius, Vita S. Augustini Episcopi. XXIV: PL 32, 53v. Zoals reeds gezegd wordt hier in het kader van het recht op eigendom een hiërarchie van waarden aangeduid tussen het 'hebben' en het 'zijn', vooral wanneer het 'hebben' van sommigen ten koste kan gaan van het 'zijn' van vele anderen.
Paus Paulus VI, die zich heeft laten inspireren door de pastorale constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965) H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 23. "Wie de goederen van deze wereld bezit en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn hart voor hem sluit - hoe kan Gods liefde in hem blijven ?" (1 Joh. 3, 17) Het is bekend, met hoeveel beslistheid de Kerkvaders de welgestelden hebben gewezen op hun plichten jegens de behoeftigen." In het voorgaande nummer heeft de Paus nr. 69 geciteerd van de Pastorale Constitutie Gaudium et Spes van het Tweede Vaticaans Concilie , volgt in zijn encycliek de lijn van deze leer. Van mijn kant wil ik nogmaals de nadruk leggen op de ernst en de urgentie ervan, terwijl ik van de Heer kracht afsmeek voor alle christenen, opdat zij trouw mogen overgaan tot de praktische toepassing.