H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1987
Volgens de Heilige Schrift is het begrip ontwikkeling dus niet slechts een 'profaan' begrip maar blijkt het, al ligt de nadruk op het sociaal-economische aspect, ook de moderne uitdrukking te zijn van een wezenlijk aspect van de roeping van de mens.
De mens is immers niet om zo te zeggen onbeweeglijk en statisch geschapen. De eerste voorstelling die de bijbel van hem geeft, toont hem inderdaad als schepsel en beeld, in zijn diepste werkelijkheid bepaald door de oorsprong en de affiniteit die hem constitueert. Maar dat alles legt in het menselijke wezen, man en vrouw, de kiem en de eis van een oorspronkelijke taak die vervuld moet worden zowel door ieder afzonderlijk als door beiden tezamen. Die taak is het 'heersen' over de andere schepselen, het bewerken van de tuin, en moet vervuld worden in het kader van gehoorzaamheid aan de goddelijke wet en dus in eerbied voor het beeld dat hij ontvangen heeft en dat de duidelijke grondslag is van de macht om te heersen, waarmee hij toegerust is met het oog op zijn vervolmaking. Vgl. Gen. 1,26-30 Vgl. Gen. 2, 15-16 Vgl. Wijsh. 9, 2-3
Als de mens ongehoorzaam is aan God en weigert zich te onderworpen aan diens gezag, dan staat de natuur tegen hem op en erkent zij hem niet meer als haar 'heer', omdat hij het goddelijke beeld in zich verduisterd heeft. De roeping tot het bezit en het gebruik van de geschapen middelen blijft altijd geldig, maar na de zonde wordt de uitoefening ervan zwaar en belast met lijden. Vgl. Gen. 3, 17-19
Inderdaad toont het volgende hoofdstuk van Genesis ons dat het nakomelingschap van Kaïn een stad bouwt, zich wijdt aan het hoeden van vee en zich toelegt op de kunsten (de muziek) en op de techniek (de metaalbewerking), terwijl men tevens de naam van Jahwe begint aan te roepen. Vgl. Gen. 4, 17-26
De geschiedenis van de mensheid die door de Heilige Schrift beschreven wordt, is ook na de zondeval een geschiedenis van ononderbroken werkzaamheid, die door de zonde steeds in twijfel getrokken en in gevaar gebracht wordt, zich herhaalt, zich verrijkt en zich uitbreidt als antwoord op de goddelijke roeping welke vanaf het begin aan de man en de vrouw gegeven is Vgl. Gen. 1, 26-28
en ingedrukt is in het beeld dat zij ontvangen hebben. Het is logisch te concluderen, minstens van de kant van hen die in het Woord van God geloven, dat de ontwikkeling van vandaag gezien moet worden als een element van de geschiedenis die begonnen is met de schepping en voortdurend in gevaar gebracht wordt vanwege de ontrouw aan de wil van de Schepper, vooral door de verleiding van de afgodendienst, maar toch fundamenteel beantwoordt aan de vooronderstellingen. Wie onder het voorwendsel van de last van de strijd en van de onophoudelijke inspanning om moeilijkheden te overwinnen of zelfs vanwege de ervaring van nederlaag en terugkeer naar het vertrekpunt zou willen afzien van de moeilijke maar verheven taak om het lot van de gehele mens en van alle mensen te verbeteren, zou falen in het doen van de wil van God de Schepper. In dit opzicht heb ik in de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Laborem Exercens
Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
(14 september 1981) willen wijzen op de roeping van de mens tot de arbeid, om de gedachte te benadrukken dat de mens steeds de voorvechter van de ontwikkeling is Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 4 Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 15.
Ja, de Heer Jezus zelf doet in de gelijkenis van de talenten de strenge behandeling uitkomen die voorbehouden is aan wie het waagde de ontvangen gave te verbergen: "slechte en luie knecht, je wist dus dat ik oogst waar ik niet gezaaid heb, en binnenhaal waar ik niets heb uitgestrooid?... Neemt hem dus dat talent af en geeft het aan wie de tien talenten heeft" (Mt. 25, 26-28). Wij, die Gods gaven ontvangen om ze vrucht te laten dragen, hebben de taak om te 'zaaien' en 'binnen te halen'. Als wij dat niet doen, zal ook dat wat wij hebben ons ontnomen worden.
Een dieper begrip van deze strenge woorden zal ons kunnen aansporen ons meer vastbesloten in te zetten voor de plicht, die nu voor allen dringend is, om mee te werken aan de volledige ontwikkeling van de anderen: "Ontwikkeling van de gehele mens en van alle mensen" Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 20-21.