H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1987
Een verbijsterende constatering van de jongste periode zou uiterst leerzaam moeten zijn: naast de onaanvaardbare ellende van de onderontwikkeling staan wij tegenover een soort overontwikkeling, die eveneens onaanvaardbaar is omdat zij, zoals de onderontwikkeling, in strijd is met het ware welzijn en geluk. Die overontwikkeling, welke bestaat in een overmatig beschikbaar-zijn van alle soorten materiële goederen ten gunste van sommige maatschappelijke lagen, maakt de mensen namelijk gemakkelijk tot slaaf van het 'bezit' en van het onmiddellijke genot, zonder ander uitzicht dan de vermeerdering van wat men reeds bezit of de voortdurende vervanging ervan door nog meer volmaakte zaken. Dat is de zogenaamde 'consumptie-beschaving' of het 'consumentisme', dat zoveel 'uitschot' en 'afval' meebrengt. Een voorwerp dat men bezit en dat reeds overtroffen wordt door een ander meer volmaakt voorwerp, wordt opzij gelegd, zonder rekening te houden met de mogelijk blijvende waarde ervan voor de bezitter zelf of voor een ander armer menselijk wezen.
Wij kunnen allen de droevige gevolgen van deze blinde onderwerping aan de loutere consumptie met de hand aanraken: bovenal een vorm van grof materialisme en tevens een radicale onvoldaanheid, omdat men aanstonds begrijpt dat, als men niet op zijn hoede is voor de vloed van reclameboodschappen en het voortdurende verleidelijke aanbod van producten, men hoe meer men bezit des te meer verlangt, terwijl de diepste verlangens onbevredigd blijven en misschien ook verstikt worden.
De encycliek van Paus Paulus VI heeft reeds gewezen op het verschil tussen 'hebben' en 'zijn' Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 19. "Altijd meer te willen bezitten mag noch voor de volken noch voor de individuen het hoogste doel zijn: iedere vooruitgang heeft twee kanten: ...Zo wordt het uitsluitend najagen van stoffelijk bezit niet alleen een beletsel voor de groei in menselijkheid, maar is het ook in strijd met de waarachtige grootheid van de mens. Zowel bij de volken als bij de individuen is de hebzucht het meest duidelijke teken van morele onderontwikkeling." Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Brief, Aan Maurice Kardinaal Roy, bij gelegenheid van de 80ste verjaardag van Rerum Novarum, Octogesima Adveniens (14 mei 1971), 9, dat heden ten dage zo dikwijls benadrukt wordt en dat destijds nauwkeurig is uitgedrukt door het Tweede Vaticaans Concilie Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 35 Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot het Corps Diplomatique (7 jan 1965). Voorwerpen en goederen 'hebben' vervolmaakt niet per sé het menselijke subject, als het niet bijdraagt tot de rijping en de verrijking van zijn 'zijn', dus tot de verwerkelijking van de roeping van de mens als zodanig.
Het verschil tussen 'zijn' en 'hebben', het gevaar voor de waarde van het 'zijn' dat verbonden is aan een loutere vermeerdering of vervanging van wat men reeds bezit, behoeft zeker niet noodzakelijkerwijs te verkeren in een tegenstelling. Eén van de grootste onrechtvaardigheden van de huidige wereld bestaat juist hierin dat het betrekkelijk weinigen zijn die veel bezitten, en velen die bijna niets bezitten. Dat is de onrechtvaardigheid van de slechte verdeling van de goederen en diensten die oorspronkelijk bestemd zijn voor allen.
Ziehier dan het beeld: er zijn weinigen die veel bezitten en er niet echt in slagen te 'zijn', omdat hun dit vanwege een omkeer van de hiërarchie van de waarden verhinderd wordt door de cultus van het 'hebben', en er zijn de velen die weinig of niets bezitten en er niet in slagen hun fundamentele menselijke roeping te verwerkelijken omdat zij gebrek hebben aan de onmisbare goederen.
Het kwaad bestaat niet in het 'hebben' als zodanig, maar in de wijze van bezitten die niet de kwaliteit en de geordende hiërarchie van de goederen die men bezit, eerbiedigt; kwaliteit en hiërarchie die voortvloeien uit de ondergeschiktheid van de goederen en hun beschikbaar-zijn voor het 'zijn' van de mens en zijn authentieke roeping. Daarmee is aangetoond dat de ontwikkeling zich niet beperkt tot het economische aspect, ook al is dit een noodzakelijk aspect, omdat zij aan zoveel mogelijk bewoners van de wereld de beschikking moet geven over de goederen die onmisbaar zijn om te 'zijn'. Als zij tot dat aspect beperkt blijft, keert zij zich tegen hen die men zou willen begunstigen.
De kenmerken van een volledige, 'meer menselijke' ontwikkeling, die in staat is om zich, zonder de economische eisen te ontkennen, te handhaven op het niveau van de authentieke roeping van de man en de vrouw, zijn beschreven door Paulus VI Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 20-21.