H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1987
Het past hier te bevestigen, en het mag geen overdrijving lijken, dat de functie van leidinggeven onder de naties alleen gerechtvaardigd kan worden door de mogelijkheid en de wil om op ruime en edelmoedige wijze bij te dragen tot het algemeen welzijn.
Een natie die min of meer bewust zou toegeven aan de verleiding om zich in zichzelf op te sluiten en die zich zou onttrekken aan de verantwoordelijkheid die voortvloeit uit een superioriteit in het concert van de naties, zou ernstig te kort schieten in een precieze ethische plicht. Dat is gemakkelijk waar te nemen in de historische omstandigheden waarin de gelovigen de beschikkingen van de goddelijke Voorzienigheid zien, die zich van de volken wil bedienen voor de verwerkelijking van haar plannen, alsook om "de plannen van de volken teniet" te doen. Vgl. Ps. 33, 10
Wanneer het Westen de indruk geeft zich over te leveren aan vormen van toenemend egoïstisch isolement en het Oosten op zijn beurt zijn plicht tot medewerking aan de inspanning om de nood van de volken te verlichten om aanvechtbare redenen lijkt te miskennen, dan staat men niet alleen tegenover een verraad aan de wettige verwachtingen van de mensheid, dat de voorbode is van onvoorzienbare gevolgen, maar ook tegenover een ware onttrekking aan een morele plicht.