Paus Benedictus XVI - 30 september 2010
Het nieuwe van de Bijbelse openbaring bestaat in het feit dat God zich laat kennen in de dialoog die Hij met ons wenst te hebben. Vgl. Bisschoppensynodes, Tijdens de 1e Algemene Bijeenkomst tijdens de 12e Bisschoppensynode "Over het Woord van God", Relatio Ante Disceptationem (6 okt 2008), 1 De dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) had deze werkelijkheid uiteengezet, waarbij zij erkende dat “de onzichtbare God uit de overvloed van zijn liefde de mensen aanspreekt als zijn vrienden en met hen omgaat, om hen uit te nodigen tot de gemeenschap met Hem en hen daarin op te nemen”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 2 Wij zouden echter de boodschap van de Proloog van de heilige Johannes niet voldoende hebben begrepen als wij niet verder zouden komen dan de constatering dat God zich liefdevol aan ons meedeelt. In werkelijkheid is het Woord van God, waardoor “alles is geworden” (Joh. 1, 3) en dat “vlees is geworden” (Joh. 1, 14), hetzelfde woord dat “in het begin” (Joh. 1, 1) is. Ook al zien wij hier een toespeling op het begin van het boek Genesis Vgl. Gen. 1, 1
, in werkelijkheid staan wij hier voor een begin met een absoluut karakter, dat ons het innerlijk leven van God vertelt. De Proloog van Johannes stelt ons voor het feit dat de Logos werkelijk is sinds altijd en dat het God zelf is sinds altijd. Er is dus in God nooit een tijd geweest dat de Logos er niet was. Het Woord bestaat vóór de schepping. Daarom is er in het middelpunt van het goddelijk leven de gemeenschap, de absolute gave. “God is liefde” (1 Joh. 4, 16), zal dezelfde apostel elders zeggen, en hiermee wijst hij op “het christelijk Godsbeeld en het daaruit voortvloeiende beeld van de mens en de weg die deze moet gaan.” Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 1 God maakt zich aan ons bekend als mysterie van oneindige liefde, waarin de Vader vanaf eeuwigheid zijn Woord tot uitdrukking brengt in de Heilige Geest. Daarom openbaart het Woord, dat vanaf het begin bij God is en God is, God zelf in de dialoog van liefde tussen de goddelijke Personen en nodigt het ons uit daaraan deel te nemen. Daarom kunnen wij, gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God, die liefde is, onszelf alleen maar begrijpen in het opnemen van het Woord en in het zich laten leiden door de werkzaamheid van de Heilige Geest. In het licht van de openbaring, die door het goddelijk Woord is bewerkstelligd, wordt het raadsel van het mens-zijn duidelijk.
Uitgaande van deze beschouwingen, die voortkomen uit het mediteren over het christelijk mysterie, zoals dat tot uitdrukking komt in de Proloog van Johannes, is het nu noodzakelijk datgene naar voren te halen wat door de synodevaders is gesteld met betrekking tot de verschillende wijzen waarop wij de uitdrukking “Woord van God” gebruiken. Men heeft terecht gesproken van een symfonie van het Woord, van één enig Woord dat zich op verschillende manieren uit: “één meerstemmig gezang.” Bisschoppensynodes, T.b.v. 12e Algemene Gewone Bisschoppensynode over de H. Schrift: 'Het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk’, Instrumentum Laboris (12 juni 2008), 9 De synodevaders hebben, wat dit betreft, gesproken van een analoog gebruik in de menselijke taal met betrekking tot het Woord van God. Deze uitdrukking heeft immers enerzijds betrekking op het meedelen dat God van zichzelf doet, en anderzijds krijgt zij verschillende betekenissen die nauwkeurig dienen te worden overwogen en met elkaar in verband te worden gebracht, zowel vanuit theologisch standpunt als vanuit pastoraal gebruik gezien. Zoals ons de Proloog van Johannes duidelijk laat zien, duidt de Logos oorspronkelijk het eeuwige Woord aan, ofwel de eniggeboren Zoon, vóór alle eeuwen geboren uit de Vader en één in wezen met Hem: het Woord was bij God en het Woord was God. Ditzelfde Woord echter, zegt de heilige Johannes, is “vlees geworden” (Joh. 1, 14); daarom is Jezus Christus, geboren uit de Maagd Maria, werkelijk het Woord van God, dat één in wezen met ons is geworden. Dus duidt de uitdrukking “Woord van God” hier de persoon van Jezus Christus aan, eeuwige Zoon van de Vader, mens geworden.
Bovendien, als het Christusgebeuren het middelpunt vormt van de goddelijke openbaring, dan is het noodzakelijk tevens te erkennen dat de schepping zelf, het liber naturae, ook in wezen deel uitmaakt van deze meerstemmige symfonie, waarin het ene Woord tot uitdrukking komt. Op dezelfde wijze belijden wij dat God zijn Woord heeft meegedeeld in de heilsgeschiedenis; met de kracht van zijn Geest “heeft Hij gesproken door middel van de profeten.” 1e Concilie van Constantinopel, Credo van Nicea - Constantinopel (31 juli 381) Het goddelijk Woord komt daarom gedurende de gehele heilsgeschiedenis tot uitdrukking en heeft zijn volheid in het mysterie van de menswording, dood en verrijzenis van de Zoon van God. En verder is het Woord van God datgene dat door de apostelen wordt gepredikt in gehoorzaamheid aan de opdracht van de verrezen Jezus: “Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping” (Mc. 16, 15). Daarom wordt het Woord van God doorgegeven in de levende overlevering van de Kerk. Ten slotte is het gedocumenteerde en goddelijk geïnspireerde Woord van God de Heilige Schrift, het Oude en het Nieuwe Testament. Dit alles laat ons begrijpen waarom wij in de Kerk de Heilige Schrift zozeer vereren, ook al is het christelijk geloof niet een “godsdienst van het Boek”: het christendom is de “godsdienst van het Woord van God”, niet van “een geschreven en stom woord, maar van het mensgeworden en levende Woord”. H. Bernardus van Clairvaux, Homilia Super missus est. IV, 11: PL 183, 86b Daarom dient de Schrift te worden verkondigd, aanhoord, gelezen, ontvangen en beleefd als het Woord van God, in het spoor van de apostolische overlevering waarmee het onlosmakelijk is verbonden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10
Zoals de synodevaders hebben gezegd, hebben wij hier werkelijk te maken met een analoog taalgebruik van de uitdrukking “Woord van God”, waarvan wij ons bewust moeten zijn. Daarom is het noodzakelijk dat het de gelovigen meer moet worden geleerd om de verschillende betekenissen van deze uitdrukking te beseffen en de onderling samenhangende zin ervan te begrijpen. Ook van theologisch standpunt uit gezien is het noodzakelijk dat de onderverdeling in verschillende betekenissen wordt verdiept, opdat de eenheid van het goddelijk plan en de centrale plaats daarin van de persoon van Christus met grotere glans stralen. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 3
Ons bewust van de grondbetekenis van het Woord van God met betrekking tot het eeuwige Woord van God dat mens is geworden, enige heiland en middelaar tussen God en mens, Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring over de uniciteit en heilbrengende universaliteit van Jezus Christus en de Kerk, Dominus Iesus (6 aug 2000), 13-15 en luisterend naar dit Woord, worden wij door de bijbelse openbaring ertoe gebracht om te erkennen dat het het fundament is van heel de werkelijkheid. De Proloog van de heilige Johannes zegt met betrekking tot de goddelijke Logos dat “alles door Hem is geworden en zonder Hem niets is geworden van wat geworden is” (Joh. 1, 3); ook in de Brief aan de Kolossenzen wordt met betrekking tot Christus gezegd “de eerstgeborene van heel de schepping” (Kol. 1, 15), dat “het heelal is geschapen door Hem en voor Hem” (Kol. 1, 16). En de schrijver van de Brief aan de Hebreeën herinnert eraan dat “geloof ons doet zien dat het heelal tot stand is gekomen door Gods woord, zodat het zichtbare ontstaan is uit het onzichtbare” (Hebr. 11, 3).
Deze boodschap is voor ons een bevrijdend woord. Immers, de uitspraken in de Schrift geven aan dat al wat bestaat, niet de vrucht is van een irrationeel toeval, maar door God is gewild, in zijn plan besloten ligt, en dat het middelpunt daarvan het aanbod is om deel te nemen aan het goddelijk leven in Christus. De schepping wordt uit de Logos geboren en draagt onverwoestbaar het spoor van de scheppende Rede die ordent en leidt. Van deze vreugdevolle zekerheid zingen de Psalmen: “Hij heeft de hemel gemaakt door zijn woord, zijn stem schiep de hemelse machten” (Ps. 33, 6); en ook: “Hij sprak slechts een woord en alles ontstond, Hij gaf zijn bevel en het kwam te voorschijn” (Ps. 33, 9). De gehele werkelijkheid brengt dit mysterie tot uitdrukking: “De hemel verkondigt Gods heerlijkheid, het uitspansel toont ons het werk van zijn handen” (Ps. 19, 2). Daarom is het de Heilige Schrift zelf die ons uitnodigt om de Schepper te leren kennen door naar de schepping te kijken Vgl. Wijsh. 13, 5
Vgl. Rom. 1, 19-20
. De traditie van het christelijke denken heeft dit essentiële element van de symfonie van het Woord weten te verdiepen, wanneer bijvoorbeeld de heilige Bonaventura, die samen met de grote traditie van de Griekse vaders alle mogelijkheden van de schepping in de Logos ziet, Vgl. H. Bonaventura, Collationes in Hexaëmeron. XX,5: Opera Omnia, V, Quaracchi 1891, pp. 425-426 Vgl. H. Bonaventura, Breviloquium. I, 8: Opera Omnia, V, Quaracchi 1891, pp. 216-217 zegt dat “ieder schepsel het woord van God is, omdat het God verkondigt”. H. Bonaventura, De weg van de geest naar God, Itinerarium Mentis in Deum. Itinerarium mentis in Deum, II,12: Opera Omnia, V, Quaracchi 1891, pp. 302-303 Vgl. H. Bonaventura, Commentarius in librum Ecclesiastes. Cap. 1, vers. 11, Quaestiones II, 3: Opera Omnia, VI, Quaracchi 1891, p. 16 De dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) had dit gegeven samengevat door te verklaren dat “God, die door zijn Woord dat alles schept Vgl. Joh. 1, 3
en in stand houdt, in zijn schepselen aan de mensen een bestendig getuigenis van zichzelf geeft”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 3 Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 5
De werkelijkheid wordt dus uit het Woord geboren als creatura Verbi en alles is geroepen om het Woord te dienen. De schepping is de plaats waar heel de geschiedenis van de liefde tussen God en zijn schepsel zich afspeelt; daarom is het heil van de mens de drijfveer van alles. Wanneer wij kijken naar de kosmos vanuit het perspectief van de heilsgeschiedenis, dan worden wij ertoe gebracht om de unieke en bijzondere plaats te ontdekken die de mens in de schepping inneemt: “En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; als man en vrouw schiep Hij hen” (Gen. 1, 27). Dit staat het ons toe om de kostbare gaven die we van de Schepper hebben ontvangen ten volle te erkennen: de waarde van het eigen lichaam, de gave van de rede, de vrijheid en het bewustzijn. Hierin vinden wij ook wat de filosofische traditie “natuurwet” noemt. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 13 Immers, “ieder menselijk wezen dat tot bewustzijn en verantwoordelijkheidsgevoel komt, ervaart een innerlijke oproep om het goede te doen” Internationale Theologische Commissie, Inhoudsopgave - fragmenten, Op zoek naar een universele ethiek: een nieuwe blik op de natuurwet (10 juni 2009), 39 en derhalve om het kwade te vermijden. Zoals de heilige Thomas van Aquino zegt, zijn op dit principe ook alle andere voorschriften van de natuurwet gebaseerd. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. Ia-IIae, q. 94, a. 2 Het luisteren naar het Woord van God brengt ons op de eerste plaats ertoe te waarderen dat we het nodig hebben om volgens deze wet “die in het hart geschreven staat” Vgl. Rom. 2, 15 Vgl. Rom. 7, 23 te leven. Vgl. Pauselijke Bijbelcommissie, Bijbelse wortels van het christelijk handelen., Bijbel en moraal (11 mei 2008), 13.32.109 Jezus Christus geeft vervolgens aan de mensen de nieuwe Wet, de Wet van het evangelie, die de natuurwet in zich opneemt en op sublieme wijze verwezenlijkt door ons te bevrijden van de zonde, waardoor, zoals de heilige Paulus zegt, “de goede wil binnen mijn bereik ligt, maar niet de goede zaak” (Rom. 7, 18) en die aan de mensen door middel van de genade de deelname geeft aan het goddelijk leven en het vermogen om egoïsme te overwinnen. Vgl. Internationale Theologische Commissie, Inhoudsopgave - fragmenten, Op zoek naar een universele ethiek: een nieuwe blik op de natuurwet (10 juni 2009), 102
Wie het goddelijk Woord kent, kent ook ten volle de betekenis van ieder schepsel. Als immers alle dingen “bestaan” in Hem die vóór alles bestaat” (Kol. 1, 17), dan bouwt wie zijn eigen leven op het Woord bouwt, waarlijk op een solide en duurzame wijze. Het Woord van God drijft ons ertoe om ons begrip van realisme te veranderen: realist is hij die in het Woord van God het fundament van alles herkent. Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Bij de opening van de 12e Bisschoppensynode over de het Woord van God, Meditatie bij de Terts, tevens het begin van de beraadslagingen (6 okt 2008), 2 Hieraan hebben wij vooral behoefte in onze tijd, waarin veel dingen waarop men zijn vertrouwen stelt om het leven op te bouwen, waarop men geneigd is zijn hoop te vestigen, hun vergankelijkheid laten zien. Bezit, genot en macht blijken vervolgens vroeg of laat niet in staat om de diepste verlangens van het hart van de mens te vervullen. Om een eigen leven op te bouwen heeft hij immers solide fundamenten nodig, die ook blijven wanneer de menselijke zekerheden minder worden. In werkelijkheid bouwt hij die op dit Woord het huis van zijn eigen leven bouwt, op de rots Vgl. Mt. 7, 24 , aangezien “uw woord, Heer, blijft gelden voor eeuwig, het in de hemel vaststaat” en de trouw van de Heer bestendig is “voor alle geslachten” (Ps. 119, 89-90). Moge ons hart iedere dag tot God kunnen zeggen “Gij zijt mijn schild en beschermer, ik stel mijn hoop op uw woord” (Ps. 119, 114) en mogen wij, zoals de heilige Petrus, iedere dag handelen in vertrouwen op de Heer Jezus: “op uw woord zal ik de netten uitgooien” (Lc. 5, 5).
Vanuit deze kijk op de werkelijkheid als werk van de heilige Drie-eenheid door middel van het goddelijk Woord kunnen wij de woorden van de schrijver van de Brief aan de Hebreeën begrijpen: “Nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot onze vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde der tijden, tot ons gesproken door de Zoon die Hij erfgenaam gemaakt heeft van al wat bestaat en door wie Hij het heelal heeft geschapen” (Hebr. 1, 1-2). Het is heel mooi om te zien hoe reeds heel het Oude Testament zich aan ons vertoont als een geschiedenis waarin God zijn Woord meedeelt: immers, “na met Abraham Vgl. Gen. 15, 18 en met het volk Israël door Mozes een verbond te zijn aangegaan Vgl. Ex. 24, 8 , heeft Hij zich aan dat volk dat Hij voor zich had verworven zo door woorden en daden geopenbaard als de enige ware en levende God, dat Israël de wegen van God met de mensen ervoer en deze, door het woord van God in de mond van de profeten, allengs dieper en duidelijker in staat was te begrijpen en in breder kring onder de volkeren gestalte kon geven Vgl. Ps. 22, 28-29 Vgl. Ps. 95, 1-3 Vgl. Jes. 2, 1-4 Vgl. Jer. 3, 17 ”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 14
Deze welwillendheid van God gaat op onovertrefbare wijze in vervulling in de menswording van het Woord. Het eeuwige Woord dat tot uitdrukking komt in de schepping is in Christus een mens geworden, “geboren uit een vrouw” (Gal. 4, 4). Het Woord komt hier vóór alles niet tot uitdrukking in een toespraak, in begrippen of regels. Hier staan wij tegenover de persoon zelf van Jezus. Zijn unieke en bijzondere geschiedenis is het definitieve Woord dat God tot de mensheid spreekt. Van hieruit begrijpt men waarom “christen zijn niet in eerste instantie wordt bepaald door een ethische beslissing of hoogstaand idee, maar door een ontmoeting met een gebeurtenis, met een Persoon die ons leven een nieuwe horizon en daarmee de beslissende richting geeft”. Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 1 Het hernieuwen van deze ontmoeting en dit bewustzijn doet in het hart van de gelovigen de verbazing ontstaan over het goddelijk initiatief dat de mens met zijn eigen verstandelijke vermogens en eigen verbeeldingskracht nooit had kunnen bedenken. Het betreft iets nieuws, nog nooit gehoord en menselijk onvoorstelbaar: “het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond” (Joh. 1, 14, a). Deze woorden zijn geen retorische figuur, maar een beleefde ervaring! Het is de heilige Johannes, als ooggetuige, die deze vertelt: “Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, zulk een heerlijkheid als de Eniggeborene van de Vader ontvangt, vol genade en waarheid” (Joh. 1, 14, b). Het apostolisch geloof getuigt dat het eeuwig Woord een van ons is geworden. Het goddelijk Woord drukt zich werkelijk uit in menselijke woorden.
De overlevering van de Vaders en de Middeleeuwen heeft bij het overwegen van deze “christologie van het Woord” een suggestieve uitdrukking gebruikt: “het Woord heeft zich verkort”. Vgl. Origenes van Alexandrië, Peri Archon. I, 2, 8: SC 252, pp. 127-129: “Ho Logos pachynetai (of brachynetai)” “De kerkvaders vonden in de Griekse vertaling van het Oude Testament een woord van de profeet Jesaja dat ook de heilige Paulus aanhaalt om te laten zien hoe de nieuwe wegen van God reeds tevoren werden aangekondigd in het Oude Testament. Daar las men: ‘God heeft zijn woord kort gemaakt, Hij heeft het verkort’ (Jes. 10, 23)(Rom. 9, 28) (...) De Zoon zelf is het Woord, Hij is de Logos: het eeuwig Woord heeft zich klein gemaakt – zo klein dat het in een kribbe paste. Het is kind geworden, opdat het Woord voor ons grijpbaar wordt”. Paus Benedictus XVI, Homilie, Kerstnachtmis 2006 in de Sint Pieterbasiliek, Vaticaan, God heeft zijn Woord ingekort (25 dec 2006), 2 Nu is het Woord niet alleen hoorbaar, het heeft niet alleen een stem, nu heeft het Woord een gezicht dat wij dus kunnen zien: Jezus van Nazareth. Vgl. Bisschoppensynodes, Boodschap van de Synodevaders aan het volk van God n.a.v. de Synode over het Woord van God (24 okt 2008), 4-6
Wanneer wij het verhaal van de evangelies volgen, merken wij op hoe de mensheid zelf van Jezus in al haar bijzonderheid juist met betrekking tot het Woord van God naar voren komt. Hij verwezenlijkt immers in zijn volmaakte mensheid ieder ogenblik de wil van de Vader; Jezus hoort zijn stem en gehoorzaamt daaraan met heel zijn wezen; Hij kent de Vader en onderhoudt zijn woord Vgl. Joh. 8, 55 ; Hij vertelt aan ons wat de Vader Hem heeft gezegd Vgl. Joh. 12, 50 ; “de boodschap die Gij Mij hebt meegegeven, heb Ik hun meegedeeld” (Joh. 17, 8). Daarom laat Jezus zien dat Hij de goddelijke Logos is die zich aan ons geeft, maar ook de nieuwe Adam, de ware mens: Hij die ieder ogenblik niet zijn eigen wil doet, maar die van de Vader. Hij “nam toe in wijsheid en welgevalligheid bij God en de mensen” (Lc. 2, 52). Op volmaakte wijze luistert Hij naar het goddelijk Woord, verwezenlijkt het in zich en deelt het aan ons mee. Vgl. Lc. 5, 1
De zending van Jezus vindt ten slotte haar vervulling in het paasmysterie: hier staan wij voor de “prediking van het kruis” (1 Kor. 1, 18). Het Woord verstomt, het wordt doodse stilte, daar het heeft “gesproken” tot zwijgens toe, zonder iets achter te houden van wat het ons moest mededelen. Wanneer de kerkvaders dit mysterie overwegen, leggen zij op suggestieve wijze de Moeder Gods deze uitdrukking in de mond: “Het Woord van de Vader, dat ieder schepsel dat spreekt heeft gemaakt, is sprakeloos; levenloos zijn de uitgebluste ogen van Hem op wiens woord en wenk zich alles beweegt wat leven heeft”. H. Maximus Confessor, La vita di Maria. nr. 89: Testi mariani del primo millennio, 2, Rome 1989, p. 253. Hier wordt ons werkelijk de “grootste” liefde meegedeeld, namelijk dat iemand zijn leven geeft voor zijn vrienden. Vgl. Joh. 15, 13
In dit grote mysterie openbaart Jezus zich als het Woord van het Nieuwe en Eeuwigdurende Verbond: de vrijheid van God en de vrijheid van de mens hebben elkaar definitief ontmoet in het gekruisigde vlees, in een onlosmakelijk verbond dat voor altijd geldig is. Jezus zelf had bij het Laatste Avondmaal, bij de instelling van de eucharistie, gesproken over het “Nieuwe en Eeuwigdurende Verbond”, gesloten in zijn vergoten bloed Vgl. Mt. 26, 28 Vgl. Mc. 14, 24 Vgl. Lc. 22, 20 en zo laten zien dat Hij het ware geofferde Lam was, waarin de definitieve bevrijding uit de slavernij tot stand komt. Vgl. Paus Benedictus XVI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Het Sacrament van de Liefde - Over de Eucharistie, bron en hoogtepunt van het leven en de zending van de Kerk, Sacramentum Caritatis (22 feb 2007), 9-10
In het zeer lichtende mysterie van de verrijzenis openbaart zich dit zwijgen van het Woord in zijn meest authentieke en definitieve betekenis. Christus, mensgeworden Woord van God, gekruisigd en verrezen, is de Heer van alle dingen; Hij is de Overwinnaar, de Pancrator, en alle dingen zijn zo in Hem onder één hoofd gebracht Vgl. Ef. 1, 10 . Christus is dus “het licht van de wereld” (Joh. 8, 12), dat licht dat “schijnt in de duisternis” (Joh. 1, 5), en dat de duisternis niet heeft overwonnen. Vgl. Joh. 1, 5 Hier begrijpen wij ten volle de betekenis van Psalm 119: “Uw woord is een lamp voor mijn voeten, het is een licht op mijn pad” (Ps. 119, 105); het Woord dat verrijst, is dit definitieve licht op onze weg. De Christenen zijn zich vanaf het begin ervan bewust geweest dat in Christus het Woord van God aanwezig is als Persoon. Het Woord van God is het ware licht waaraan de mens behoefte heeft. Ja, in de verrijzenis is de Zoon van God opgegaan als het Licht van de wereld. Nu kunnen wij, in Hem en door Hem levend, leven in het licht.
Nu wij gekomen zijn, om zo te zeggen, bij de kern van de “Christologie van het Woord”, is het noodzakelijk de eenheid van het goddelijk plan in het mensgeworden Woord te onderstrepen: hierdoor houdt het Nieuwe Testament ons het paasmysterie in overeenstemming met de Heilige Schrift als een diepste vervulling voor. De heilige Paulus zegt in de Eerste brief aan de Korintiërs dat Jezus Christus is gestorven voor onze zonden “volgens de Schriften” (1 Kor. 15, 3) en dat Hij is verrezen op de derde dag “volgens de Schriften” (1 Kor. 15, 4). Hiermee brengt de Apostel de gebeurtenis van de dood en verrijzenis van de Heer in verband met de geschiedenis van het Oude Verbond van God met zijn volk. Wat meer is, hij doet ons begrijpen dat die geschiedenis daardoor haar logica en ware betekenis krijgt. In het paasmysterie gaan “de woorden van de Schrift in vervulling, dat wil zeggen, deze dood, verwezenlijkt ‘volgens de Schriften’, is een gebeurtenis die in zich een logos, een logica bevat: de dood van Christus bewijst dat het Woord van God ten diepste ‘vlees’ is geworden, menselijke ‘geschiedenis’.” Paus Benedictus XVI, Audiëntie, Hij is verrezen (15 apr 2009), 5 Ook de verrijzenis van Christus gebeurt “op de derde dag volgens de Schriften”: daar volgens de joodse interpretatie het bederf na de derde dag begon, wordt het woord van de Schrift vervuld in Jezus, die verrijst, voordat het bederf begint. Zo onderstreept de heilige Paulus, daarbij trouw de leer van de apostelen doorgevend Vgl. 1 Kor. 15, 3 , dat de overwinning van Christus op de dood geschiedt door de scheppende macht van het Woord van God. Deze goddelijke macht brengt hoop en vreugde: dit is definitief de bevrijdende inhoud van de openbaring van Pasen. In Pasen openbaart God zichzelf en de macht van de trinitaire liefde, die de verwoestende krachten van het kwaad en de dood vernietigt.
Wanneer wij deze wezenlijke elementen van ons geloof in herinnering brengen, kunnen wij zo de diepe eenheid tussen schepping en nieuwe schepping en heel de heilsgeschiedenis in Christus aanschouwen. Om het met een beeld uit te drukken: wij kunnen de kosmos vergelijken met een “boek” – zo zei ook Galileo Galilei het – en deze zien als “het werk van een schrijver die zich door middel van de ‘symfonie’ van de schepping uitdrukt. Binnen deze symfonie bevindt zich op een gegeven punt wat men in de taal van de muziek een ‘solo’ zou noemen, een thema dat is toevertrouwd aan één instrument of één stem; en dit thema is zo belangrijk dat hiervan de betekenis van heel het werk afhangt. Deze ‘solo’ is Jezus (...) De Mensenzoon vat in zich hemel en aarde samen, schepping en Schepper, vlees en Geest. Hij is het middelpunt van de kosmos en de geschiedenis, omdat de Schepper en zijn werk zich in Hem verenigen zonder zich te vermengen”. Paus Benedictus XVI, Angelus/Regina Caeli, Op Epifanie, de Openbaring van de Heer (Driekoningen) (6 jan 2009), 4
Met dit alles brengt de Kerk het bewustzijn tot uitdrukking dat zij met Jezus staat voor het definitieve Woord van God. Hij is “de eerste en de laatste” (Openb. 1, 17). Hij heeft de schepping en de geschiedenis haar definitieve zin gegeven; daardoor zijn wij geroepen om in de tijd te leven, de schepping van God te bewonen, binnen dit eschatologische ritme van het Woord; “de christelijke heilsbedeling, die immers het nieuwe en het definitieve verbond is, zal nooit voorbijgaan en er is geen nieuwe publieke openbaring te verwachten vóór de glorievolle verschijning van onze Heer Jezus Christus Vgl. 1 Tim. 6, 14
Vgl. Tit. 2, 13
”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 4 Zoals immers de synodevaders gedurende de vergadering in herinnering hebben gebracht, “openbaart zich de specificiteit van het christendom in het gebeuren Jezus Christus, hoogtepunt van de openbaring, vervulling van de beloften van God en middelaar van de ontmoeting tussen de mens en God. Hij “die ons God heeft doen kennen” Vgl. Joh. 1, 18
is het enige en definitieve Woord dat aan de mensheid is gegeven”. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 4 De heilige Paus Benedictus XVI - Audiëntie
H. Johannes van het Kruis
(16 februari 2011) heeft deze waarheid op bewonderenswaardige wijze verwoord: “Vanaf het ogenblik dat Hij ons zijn Zoon heeft gegeven, die zijn enige, definitieve Woord is, heeft Hij ons alles in een keer in dit ene Woord gezegd en heeft Hij niets meer te zeggen. (...) Immers, wat Hij eens in gedeelten tot de profeten zei, dat heeft Hij in zijn geheel in zijn Zoon gezegd door ons alles te geven wat zijn Zoon is. Wie daarom de Heer nog vragen zou willen stellen en van Hem visioenen of openbaringen zou willen vragen, die zou niet alleen een domheid begaan, maar God ook beledigen, omdat hij zijn blik niet enkel op Christus richt en op zoek is naar andere dingen en nieuwigheden”. H. Johannes van het Kruis, De bestijging van de Berg Karmel, Subida del Monte Carmelo. II, 22
Dientengevolge heeft de synode aanbevolen “de gelovigen te helpen om het Woord van God goed te onderscheiden van privé-openbaringen” Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 47, waarvan de rol “niet is (...) de definitieve openbaring van Christus “aan te vullen”, maar te helpen om deze voller te beleven in een bepaald tijdperk van de geschiedenis”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 67 De waarde van privé-openbaringen verschilt wezenlijk van de ene publieke openbaring: deze vraagt om ons geloof; daarin spreekt immers God zelf tot ons door middel van menselijke woorden en door bemiddeling van de levende gemeenschap van de Kerk. Het criterium voor de waarheid van een privé-openbaring is dat het georiënteerd moet zijn op Christus zelf. Wanneer deze van Hem verwijdert, dan komt zij vrij zeker niet van de Heilige Geest, die ons naar het binnenste van het Evangelie brengt en niet daarbuiten. De privé-openbaring is een hulp voor het geloof en blijkt daarom juist geloofwaardig te zijn, omdat zij verwijst naar de ene publieke openbaring. Daarom geeft de kerkelijke goedkeuring van een privé-openbaring in wezen aan dat de betreffende boodschap niets bevat wat met het geloof en de goede zeden in strijd is; het is geoorloofd dit openbaar te maken en de gelovigen mogen op prudente wijze hun instemming hiermee betuigen. Een privé-openbaring kan nieuwe accenten leggen, nieuwe vormen van vroomheid doen ontstaan en oude verdiepen. Zij kan een bepaald profetisch karakter hebben Vgl. 1 Tess. 5, 19-21 en een waardevolle hulp zijn om in deze tijd het Evangelie beter te begrijpen en te beleven; daarom mag men dit niet veronachtzamen. Het is een hulp die wordt geboden; maar het is niet verplicht er gebruik van te maken. In elk geval moet het een voeding zijn van geloof, hoop en liefde, die voor allen de permanente weg van het heil zijn. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Theologisch commentaar op de Verschijningen van Fatima (13 mei 2000). Ench. Vat. 19, Nr. 974-1021
Nadat wij zijn blijven stilstaan bij het laatste en definitieve Woord van God tot de wereld, is het noodzakelijk de zending van de Geest in verband met het goddelijk Woord in herinnering te brengen. Er is immers geen enkel authentiek begrip van de christelijke openbaring buiten de werking van de Helper. Dat komt omdat de mededeling die God over zichzelf doet altijd de relatie impliceert tussen Zoon en Heilige Geest. In feite noemt de heilige Ireneüs van Lyon ze “de twee handen van de Vader” H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. IV, 7, 4: PG 7, 992-993; V, 1, 3: PG 7, 1123; V, 6, 1: PG 7, 1137; V, 28, 4: PG 7,1200. Overigens is het de Heilige Schrift die ons wijst op de aanwezigheid van de Heilige Geest in de heilsgeschiedenis en in het bijzonder in het leven van Jezus, die door de werking van de Heilige Geest wordt ontvangen door de Maagd Maria Vgl. Mt. 1, 18 Vgl. Lc. 1, 35 ; aan het begin van zijn openbare zending ziet Hij Hem aan de oevers van de Jordaan op zich neerdalen in de vorm van een duif Vgl. Mt. 3, 16 ; in deze zelfde Heilige Geest handelt, spreekt en jubelt Jezus het uit Vgl. Lc. 10, 21 ; en in dezelfde Geest offert Hij zichzelf Vgl. Heb. 9, 14 . Tegen het einde van zijn zending brengt, volgens het verhaal van de evangelist Johannes, Jezus zelf de gave van zijn leven duidelijk in verband met het zenden van de Geest aan de zijnen Vgl. Joh. 16, 7 . De verrezen Jezus stort vervolgens, terwijl Hij in zijn vlees de tekenen van het lijden draagt, de Geest uit Vgl. Joh. 20, 22 en maakt de zijnen deelgenoot van zijn zending zelf Vgl. Joh. 20, 21 . De Heilige Geest zal de leerlingen alles leren en hun alles in herinnering brengen wat Christus heeft gezegd Vgl. Joh. 14, 26 , daar Hij, de Geest der waarheid Vgl. Joh. 15, 26 , de leerlingen tot de volle waarheid zal brengen Vgl. Joh. 16, 13 . Ten slotte daalt de Geest, zoals men in de Handelingen van de Apostelen leest, neer op de twaalf, die met Maria in gebed bijeen zijn op de dag van Pinksteren Vgl. Hand. 2, 1-4 en Hij geeft hun de moed voor de zending om aan alle volken de Blijde Boodschap te verkondigen. Paus Leo XIII, Encycliek, Over Jezus Christus, de Verlosser, Tametsi Futura Prospicientibus (1 nov 1900), 12
Het Woord van God drukt zich uit in menselijke woorden dankzij de werking van de Heilige Geest. De zending van de Zoon en die van de Heilige Geest zijn onafscheidelijk en vormen één heilseconomie. Dezelfde Geest die werkzaam is bij de menswording van het Woord van God in de schoot van de Maagd Maria, is dezelfde die Jezus leidt gedurende zijn hele zending en die aan de leerlingen wordt beloofd. Dezelfde Geest die gesproken heeft door de profeten, ondersteunt en inspireert de Kerk bij de taak om het Woord van God te verkondigen en bij de prediking van de apostelen; het is ten slotte deze Geest die de schrijvers van de Heilige Schrift inspireert.
Zich bewust van deze pneumatologische horizon hebben de synodevaders het belang in herinnering willen brengen van het werken van de Heilige Geest in het leven van de Kerk en in het hart van de gelovigen met betrekking tot de Heilige Schrift Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 5: zonder de doeltreffende werkzaamheid van de “Geest der waarheid” (Joh. 14, 16) kan men de woorden van de Heer niet begrijpen. Zoals de heilige Ireneüs ook nog zegt: “Zij die geen deel hebben aan de Geest putten uit de borst van hun moeder (de Kerk) niet het voedsel van het leven, zij ontvangen niets uit de bron van het zuiverste water dat opborrelt uit het lichaam van Christus”. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 24, 1: PG 7, 966 Zoals het Woord van God tot ons komt in het lichaam van Christus, in het eucharistisch lichaam en in het lichaam van de Schrift door middel van de werking van de Heilige Geest, zo kan het alleen maar werkelijk worden opgenomen en begrepen dankzij dezelfde Geest.
De grote schrijvers uit de christelijke traditie zien unaniem de rol van de Heilige Geest in de relatie die de gelovigen moeten hebben met de Schrift. De heilige Johannes Chrysostomus zegt dat de Schrift “de openbaring van de Geest nodig heeft, willen wij door het ontdekken van de ware betekenis van de dingen die daarin besloten liggen, daarvan volledig profijt hebben”. H. Johannes Chrysostomos, Preken over Genesis, Sermones in Genesim. XXII ,1: PG 53, 185 Ook de heilige Hiëronymus is er stellig van overtuigd dat wij niet kunnen komen tot een begrip van de Schrift zonder de hulp van de Heilige Geest die haar heeft geïnspireerd”. H. Hieronymus, Epistolarium. 120,10: CSEL, 55, pp. 500- 506. De heilige Gregorius de Grote onderstreept vervolgens op suggestieve wijze het werken van dezelfde Geest bij het tot stand komen en de interpretatie van de bijbel: “Hijzelf heeft de woorden van de heilige testamenten geschapen, Hijzelf heeft ze ontsloten”. H. Paus Gregorius de Grote, Homilieën over Ezechiël, In Ezechielem Homiliae. I, VII, 17: CC 142, p. 94. Richard van Sint Victor zegt dat er “de ogen van een duif”, verlicht en onderwezen door de Geest, nodig zijn om de heilige tekst te begrijpen. Richard van Sint Victor, Explicatio in Cantica canticorum,. 15: PL 196, 450 B. D.: “Oculi ergo devotae animae sunt columbarum quia sensus eius per Spiritum sanctum sunt illuminati et edocti, spiritualia sapientes... Nunc quidem aperitur animae talis sensus, ut intellegat Scripturas” Ik zou nog willen onderstrepen hoe veelbetekenend het getuigenis is dat wij vinden met betrekking tot de relatie tussen de Heilige Geest en de Schrift in de liturgische teksten, waar het Woord van God wordt verkondigd, aanhoord en uitgelegd aan de gelovigen. Dit is het geval met de oude gebeden die in de vorm van een epiclese de Geest aanroepen voor de verkondiging van de lezingen: “Zend uw Heilige Geest, de Helper, in onze geest en doe ons de door Hem geïnspireerde Schrift begrijpen; en vergun het mij deze op een waardige wijze te interpreteren, opdat de hier verzamelde gelovigen profijt ervan hebben”. Op dezelfde wijze vinden wij gebeden die aan het einde van de homilie opnieuw God aanroepen voor de gave van de Geest over de gelovigen: “God, Heiland, (...) wij smeken U voor dit volk: zend hierover de Heilige Geest; moge de Heer Jezus het komen bezoeken, moge Hij tot de geest van allen spreken en naar U onze geest leiden, God van barmhartigheid”. H. Serapion, Sacramentarium Serapionis. II (XX): Didascalia et Constitutiones apostolorum, ed. F.X. Funk, II, Paderborn 1906, p. 161. Uit dit alles kunnen wij goed begrijpen waarom men de zin van het Woord niet kan begrijpen als men de werking van Geest in de Kerk en in de harten van de gelovigen niet aanneemt.
Het Tweede Oecumenisch Vaticaans Concilie herinnert er bovendien aan hoe deze overlevering van apostolische oorsprong een levende en dynamische werkelijkheid is: “zij gaat in de Kerk verder onder bijstand van de Heilige Geest”; niet in de zin dat zij verandert in haar waarheid, die eeuwig is. Veeleer “groeit (...) het inzicht zowel in de overgeleverde werkelijkheden als in de overgeleverde woorden”, door de beschouwing en door de studie, door begrip dat voortkomt uit een diepere geestelijke ervaring en door middel van de “verkondiging van hen die met de opvolging in het bisschopsambt de betrouwbare geestesgave van de waarheid ontvangen hebben”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 8
De levende overlevering is essentieel, opdat de Kerk in de tijd groeit in het begrip van de waarheid, zoals die wordt geopenbaard in de Schrift; immers, “door deze overlevering leert de Kerk de volledige canon van de heilige boeken kennen en daarin worden de heilige geschriften ook dieper begrepen en voortdurend werkzaam tegenwoordig gesteld”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 8 Tenslotte is het de levende overlevering van de Kerk die ons de Heilige Schrift op passende wijze laat begrijpen. Hoewel het Woord van God aan de Heilige Schrift voorafgaat en deze overstijgt, bevat zij het goddelijk Woord Vgl. 2 Tim. 3, 16 “op een heel bijzondere wijze”. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 3
Hieruit kan men afleiden hoe belangrijk het is dat het volk van God duidelijk wordt onderricht en gevormd om tot de Heilige Schrift te naderen in verband met de levende overlevering van de Kerk en zo daarin het Woord van God zelf te herkennen. Het is zeer belangrijk deze houding in de gelovigen te doen groeien, gezien vanuit het standpunt van het geestelijk leven. Naar aanleiding hiervan kan het nuttig zijn te herinneren aan een analogie die is ontwikkeld door de kerkvaders, tussen het Woord van God dat “vlees” wordt, en het Woord dat “boek” wordt. Vgl. Bisschoppensynodes, Boodschap van de Synodevaders aan het volk van God n.a.v. de Synode over het Woord van God (24 okt 2008), 5 De dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) neemt deze oude overlevering over, volgens welke “het lichaam van de Zoon de Schrift is die aan ons is overgeleverd” – zoals de heilige Ambrosius zegt H. Ambrosius van Milaan, Expositio Evangelii secundum Lucam. 6, 33: PL 15, 1677 – en verklaart: “De woorden van God, uitgedrukt in de talen van de mensen, zijn aan menselijk spreken gelijk geworden, zoals eenmaal het Woord van de eeuwige Vader, door het zwakke vlees van de mensheid aan te nemen, aan de mensen gelijk is geworden.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 13 Als de Heilige Schrift zo wordt verstaan, dan presenteert zij zich aan ons ondanks de veelheid van haar vormen en inhoud als één werkelijkheid. Immers, “God zegt door alle woorden van de Heilige Schrift heen slechts één Woord, zijn enig Woord waarin Hij zich geheel uitspreekt Vgl. Heb. 1, 1-3
”, Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 102 H. Rupertus Tuitensis, De operibus Spiritus Sancti,. I,6: SC 131, pp. 72-74 zoals reeds de heilige Augustinus duidelijk stelde: “Denkt eraan dat er maar één verhaal van God is dat zich in heel de Heilige Schrift ontwikkelt, en één Woord dat weerklinkt op de lippen van alle heilige schrijvers”. H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. 103, IV, 1: PL 37,1378 Vgl. Origenes van Alexandrië, Commentaria in Ioannem. V, 5-6: SC 120, pp. 380-384
Kortom, door het werk van de Heilige Geest en onder leiding van het leergezag geeft de Kerk aan alle generaties door wat in Christus is geopenbaard. De Kerk leeft in de zekerheid dat haar Heer, die in het verleden heeft gesproken, niet ophoudt vandaag zijn Woord mee te delen in de levende overlevering van de Kerk en in de Heilige Schrift. Het Woord van God wordt ons immers gegeven in de Heilige Schrift als geïnspireerd getuigenis van de openbaring die met de levende overlevering van de Kerk de hoogste geloofsregel vormt. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 21
Een sleutelbegrip om de heilige tekst te verstaan als Woord van God in menselijke woorden is zeker inspiratie. Ook hier is het mogelijk een analogie voor te stellen: zoals het Woord van Christus vlees is geworden door het werk van de Heilige Geest in de schoot van de Maagd Maria, zo wordt de Heilige Schrift geboren uit de schoot van de Kerk door het werk van dezelfde Geest. De Heilige Schrift is “Woord van God, voor zover dit onder aandrift van de Geest schriftelijk wordt vastgelegd”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 9 Zo herkent men heel de betekenis van de menselijke auteur die de geïnspireerde teksten heeft geschreven, en tegelijkertijd God zelf als de ware auteur.
Zoals de synodevaders hebben gezegd, komt in alle duidelijkheid naar voren hoezeer het thema van de inspiratie van doorslaggevende betekenis is voor een adequate benadering van de Schrift en de juiste hermeneutiek ervan, Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 5.12 die op haar beurt in dezelfde Geest moet geschieden als waarin zij is geschreven. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 12 Wanneer in ons het bewustzijn van de inspiratie afneemt, dan loopt men het risico de Schrift te lezen als een historisch curiosum en niet als een werk van de Heilige Geest, waarin wij de stem zelf van de Heer kunnen horen en zijn aanwezigheid in de geschiedenis kunnen leren kennen.
Bovendien hebben de synodevaders er de aandacht op gevestigd hoe met het thema van de inspiratie ook het thema van de waarheid van de Schrift is verbonden. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 12 Daarom zal een verdieping van de dynamiek van de inspiratie ongetwijfeld ook leiden tot een groter begrip van de waarheid die is vervat in de heilige boeken. Zoals de leer van het concilie over dit thema zegt, leren de geïnspireerde boeken de waarheid: “Men moet dus eraan vasthouden dat al wat de geïnspireerde schrijvers of hagiografen beweren, door de Heilige Geest wordt beweerd. Daarom moet men belijden dat de boeken van de Schrift de waarheid die God omwille van ons heil in de heilige geschriften heeft willen doen optekenen onwankelbaar, trouw en zonder dwaling leren. Dus ‘is de gehele Schrift door God ingegeven en nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden tot gerechtigheid, opdat de man Gods volkomen zij, volkomen toegerust tot elk goed werk’ (2 Tim. 3, 16-17)”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 11
De theologische reflectie heeft zeker altijd inspiratie en waarheid als twee sleutelbegrippen beschouwd voor een kerkelijke hermeneutiek van de Heilige Schrift. Toch moet men de tegenwoordige noodzaak erkennen van een adequate verdieping van deze werkelijkheden om beter te kunnen beantwoorden aan de eisen betreffende de interpretatie van de heilige teksten overeenkomstig hun aard. Vanuit dit perspectief gezien zou ik de dringende wens naar voren willen brengen dat het onderzoek op dit terrein vorderingen mag maken en vrucht mag dragen voor de bijbelwetenschap en het geestelijk leven van de gelovigen.
De economie van de openbaring heeft haar begin en oorsprong in God de Vader. Zijn woord “heeft de hemel gemaakt, de geest uit zijn mond schiep de hemelse machten” (Ps. 33, 6). Hij is het die “de glans” doet “ontwaren van het Evangelie van de heerlijkheid van Christus die het beeld is van God” (2 Kor. 4, 6) Vgl. Mt. 16, 17 Vgl. Lc. 9, 29 .
In de Zoon, de Logos “die vlees is geworden” (Joh. 1, 14) en is gekomen om de wil te doen van Hem die Hem heeft gezonden Vgl. Joh. 4, 34 , openbaart God, de bron van de openbaring, zich als Vader en voltooit Hij de goddelijke opvoeding van de mens, reeds eerder opgewekt door de woorden van de profeten en de wonderen tot stand gebracht in de schepping en in de geschiedenis van zijn volk en van alle mensen. Het hoogtepunt van de openbaring van God de Vader vindt zijn hoogtepunt in de gave van de Helper door de Zoon Vgl. Joh. 14, 16 , Geest van de Vader en de Zoon, die ons “tot de volle waarheid zal brengen” (Joh. 16, 13).
Zo worden alle beloften van God “ja” in Jezus Christus Vgl. 2 Kor. 1, 20 . Op deze wijze doet zich voor de mens de mogelijkheid voor om de weg te gaan die hem brengt tot de Vader Vgl. Joh. 14, 6 , opdat uiteindelijk “God alles in alles zij” (1 Kor. 15, 28).
Zoals het kruis van Christus laat zien, spreekt God ook door middel van zijn zwijgen. Het zwijgen van God, de ervaring van de afstand van de Almachtige en Vader, is een doorslaggevende fase in de aardse tocht van de Zoon van God, het mensgeworden Woord. Hangend aan het kruishout heeft Hij geklaagd over het verdriet dat bij Hem door het zwijgen teweeg wordt gebracht: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” (Mc. 15, 34)(Mt. 27, 46). Tot zijn laatste ademtocht vorderend in de gehoorzaamheid, heeft Jezus de Vader aangeroepen. Aan Hem heeft Hij zich toevertrouwd op het ogenblik van de overgang, door de dood heen, naar het eeuwige leven: “Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest”. (Lc. 23, 46)
Deze ervaring van Jezus is veelzeggend voor de situatie van de mens die na het Woord van God te hebben aanhoort en herkend ook zijn krachten moet meten met Gods zwijgen. Het is een ervaring die door zeer veel heiligen en mystici werd beleefd en die ook in onze tijd deel uitmaakt van de weg van veel gelovigen. Het zwijgen van God verlengt zijn voorafgaande woorden. Op deze donkere ogenblikken spreekt Hij in het mysterie van zijn zwijgen. Daarom verschijnt het zwijgen in de dynamiek van de christelijke openbaring als een belangrijke uitdrukking van het Woord van God.