Paus Benedictus XVI - 30 september 2010
Wat over het algemeen wordt gezegd met betrekking tot de relatie tussen Woord en sacramenten, krijgt een diepere betekenis wanneer wij verwijzen naar de eucharistieviering. Overigens is de diepe eenheid tussen Woord en eucharistie geworteld in het getuigenis van de Schrift Vgl. Joh. 6 . Hiervan hebben de kerkvaders getuigd en het Tweede Vaticaans Concilie heeft het opnieuw bevestigd. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 48.51.56 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 21.26 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 6.15 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 18 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 6 In de grote overlevering van de Kerk vinden wij veelbetekenende uitdrukkingen als: “Corpus Christi intelligitur etiam (...) Scriptura Dei” (ook de Schrift van God wordt als Lichaam van Christus beschouwd): Waltramus, De unitate Ecclesiae conservanda, 1, 14, ed. W. Schwenkenbecher, Hannoverae 1883, p. 33 Wat dit betreft denken wij aan de grote rede van Jezus over het brood van leven in de synagoge van Kafarnaüm Vgl. Joh. 6, 22-69 met op de achtergrond de vergelijking tussen Mozes en Jezus, tussen hem die met God sprak van aangezicht tot aangezicht Vgl. Ex. 33, 11 , en Hem die God heeft geopenbaard Vgl. Joh. 1, 18 . De rede over het brood brengt de gave van God in herinnering die Mozes voor zijn volk kreeg met het manna in de woestijn en dat in werkelijkheid de Torah is. Het Woord van God doet leven Vgl. Ps. 119 . Jezus brengt in zichzelf het oude beeld tot vervulling. “Het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld (...) Ik ben het brood des levens” (Joh. 6, 33-35). Hier “is de wet een persoon geworden. In de ontmoeting met Jezus voeden wij ons, om zo te zeggen, met dezelfde levende God, eten wij werkelijk ‘het brood des levens’.” Paus Benedictus XVI, Boek, Deel I, Jezus van Nazareth - Het leven van Jezus - tussen Zijn doop in de Jordaan en de Gedaanteverandering (13 apr 2007). Milaan 2007, 311 In de rede van Kafarnaüm wordt de Proloog van Johannes verdiept: als de Logos daar vlees wordt, dan wordt dit vlees hier “brood”, gegeven voor het leven van de wereld Vgl. Joh. 6, 5 , en is zo een toespeling op de gave die Jezus van zichzelf zal doen in het mysterie van het kruis, bevestigd door de woorden over zijn bloed dat te drinken wordt gegeven Vgl. Joh. 6, 53 . Zo wordt in het mysterie van de eucharistie zichtbaar wat het ware manna is, het ware brood des hemels: het is de vleesgeworden Logos van God, die zich voor ons heeft gegeven in het paasmysterie.
Het verhaal van Lucas over de leerlingen van Emmaüs maakt het ons mogelijk verder te reflecteren over het verband tussen het luisteren naar het Woord en het breken van het brood Vgl. Lc. 24, 13-35 . Jezus ging hun tegemoet op de dag na de sabbat, aanhoorde de woorden van hun teleurgestelde hoop, werd hun reisgezel en “verklaarde hun wat in al de Schriften op Hem betrekking had” (Lc. 24, 27). De twee leerlingen beginnen op een nieuwe manier naar de Schriften te kijken samen met deze reiziger, die zich zo onverwacht vertrouwd toont met hun leven. Wat in die dagen is geschied, komt hun niet meer voor als een mislukking, maar als een vervulling en een nieuw begin. Ook deze woorden lijken echter de twee leerlingen nog niet voldoende. Het evangelie van Lucas zegt ons dat “hun ogen opengingen en zij Hem herkenden” (Lc. 24, 31). Pas toen Jezus het brood nam, de zegen uitsprak, het brak en het hun toereikte, terwijl eerst “hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen” (Lc. 24, 16). De aanwezigheid van Jezus, eerst met woorden, vervolgens met de handeling van het breken van het brood, heeft het de leerlingen mogelijk gemaakt Hem te herkennen en zij kunnen op een nieuwe wijze weer voelen wat zij reeds tevoren met Hem hadden beleefd: “Brandde ons hart niet in ons, terwijl Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?” (Lc. 24, 32).