Paus Benedictus XVI - 30 september 2010
“De studie van de Heilige Schrift moet als het ware de ziel vormen van de heilige theologie” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 24 Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de studie van de Heilige Schrift, Providentissimus Deus (18 nov 1893), 45-47 Vgl. Paus Benedictus XV, Encycliek, Over de H. Hieronymus, Spiritus Paraclitus (15 sept 1920). Pars III: AAS 12 (1920), 385-422: deze woorden van de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) zijn ons in deze jaren steeds vertrouwder geworden. Wij kunnen zeggen dat men in de tijd na het Tweede Vaticaans Concilie, voor wat de theologische en exegetische studie betreft, herhaaldelijk heeft verwezen naar deze woorden als symbool van de hernieuwde belangstelling voor de Heilige Schrift. Ook de 12e vergadering van de Bisschoppensynode heeft vaak verwezen naar deze bekende uitspraak om met betrekking tot de heilige tekst de relatie aan te geven tussen historisch onderzoek en hermeneutiek van het geloof. In dit perspectief hebben de synodevaders met vreugde erkend dat de studie van het woord van God in de Kerk gedurende de laatste decennia is toegenomen en hebben ze hun hartelijke dank tot uitdrukking gebracht aan de talrijke exegeten en theologen die met hun toewijding, inzet en bekwaamheid een wezenlijke bijdrage hebben geleverd en leveren aan een beter begrip van de Schrift door zich bezig te houden met de complexe problemen waarvoor onze tijd het Bijbelonderzoek stelt. Vgl. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 26 Gevoelens van oprechte dankbaarheid ook voor al de leden van de Pauselijke Bijbelcommissie die elkaar in deze jaren zijn opgevolgd en die in nauwe samenwerking met de Congregatie voor de Geloofsleer hun gekwalificeerde bijdragen blijven leveren door zich bezig te houden met bijzondere problemen die op het bestuderen van de Heilige Schrift betrekking hebben. De synode heeft bovendien de behoefte gevoeld om na te denken over de stand van de huidige bijbelstudie en haar belang op theologisch gebied. Van een vruchtbare relatie tussen exegese en theologie hangt immers voor een groot gedeelte de pastorale doeltreffendheid van het kerkelijk handelen en het geestelijk leven van de gelovigen af. Daarom vind ik het belangrijk enkele overwegingen te hernemen die in de gevoerde discussie over dit thema bij de werkzaamheden van de synode naar voren zijn gekomen.