Paus Benedictus XVI - 30 september 2010
“Aan de openbarende God moet de mens ‘de gehoorzaamheid van het geloof’ (Rom. 16, 26) Vgl. Rom. 1, 5
Vgl. 2 Kor. 10, 5-6
betonen, waardoor hij zich vrijelijk geheel aan God toevertrouwt, door ‘volledige onderdanigheid van verstand en wil jegens de openbarende God’ te bewijzen en vrijwillig in te stemmen met de door God geschonken openbaring”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 5 Met deze woorden heeft de dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) precies de houding van de mens ten opzichte van God tot uitdrukking gebracht. Het eigen antwoord van de mens aan God die spreekt, is het geloof. Hierin komt naar voren dat “om de openbaring te ontvangen de mens geest en hart moet openen voor het werk van de Heilige Geest, die hem het Woord van God dat in de Heilige Schrift aanwezig is, doet begrijpen”. Bisschoppensynodes, Van de 12e Gewone Bisschoppensynode over het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk (Engelstalige versie), Propositiones (25 okt 2008), 4 Het is inderdaad de prediking van het goddelijk Woord die het geloof doet ontstaan waarmee wij ons van harte aansluiten bij de ons geopenbaarde waarheid en wij ons geheel verlaten op Christus: “Het geloof ontstaat door de prediking, en de prediking geschiedt in opdracht van Christus” (Rom. 10, 17). Dit is de hele heilsgeschiedenis die ons in toenemende mate deze innige band tussen Woord van God en geloof, die in de ontmoeting met Christus tot stand komt, laat zien. Met Hem neemt immers het geloof de vorm aan van een ontmoeting met een Persoon aan wie men zijn leven toevertrouwt. Christus Jezus blijft vandaag in de geschiedenis tegenwoordig, in zijn lichaam dat de Kerk is, daarom is onze geloofsact tegelijkertijd een persoonlijke en een kerkelijke act.